Pagina 2 van 2

Re: op zoek naar onderwerpen WCK voor 1986(aandelenlease)

Geplaatst: 14 nov 2004 17:42
door croosjes
Okerene,het is zo jammer dat er niet meer gedupeerden en niet gedupeerden jouw voorbeeld(actie's) niet nemen in deze topic met informatie die voor iedereen bestemd is.Want nieuwe informatie en info.uit het verleden is toch een ondersteuning/toevoeging in het proces voor iedereen en een uitdaging voor niet gedupeerden er aan mee te doen en vooruit te boeken.

En 700.000 contracthouders of forum bezoekers moeten toch iets vinden.


Okerene,iedergeval bedankt voor je doorzettingvermogen.

Re: op zoek naar onderwerpen WCK voor 1986(aandelenlease)

Geplaatst: 14 nov 2004 23:17
door croosjes
voor iedereen op dit forum

Afl. 2004/31
Kroniek van het vermogensrecht

Ton Hartlief is hoogleraar privaatrecht Universiteit Maastricht en medewerker van dit blad.

Rieme-Jan Tjittes is raadsheer Hof Arnhem en hoogleraar privaatrecht VU.
Er was in de afgelopen periode een snelle wisselwerking tussen Hoge Raad, wetgever en maatschappij. De rechtsvormers luisteren goed en reageren snel, maar of door die snelheid met alle betrokken belangen voldoende evenwichtig wordt omgesprongen is de vraag.
Inleiding
Waar deze kroniek niet over gaat
Wie schrijft blijft. Het vermogensrecht mocht zich in het voorbije halfjaar weer verheugen in vele blijvers. In deze kroniek kunnen we daarom niet volledig zijn, maar pikken wij een enkele krent uit de rijk gevulde pap. In vogelvlucht doen wij een aantal signaleringen.
Schelhaas laat in haar proefschrift zien dat de Nederlandse regeling van het boetebeding als voorbeeld kan dienen voor een Europese regeling.1 In ons recht (en het Franse recht) wordt zowel de aansporings- als schadefixeringsfunctie van een boetebeding erkend en bestaat, ter beteugeling van excessen, een rechterlijke matigingsbevoegdheid ex post. Het Engelse en Belgische recht, waar een boetebeding enkel mag dienen ter schadefixering en niet ter aansporing en het Duitse (en Zwitserse recht), dat een aansporingsbeding anders behandelt dan een schadefixatiebeding en matiging van een boete in handelstransacties niet kent, zijn volgens haar niet te verkiezen.
Kortmann heeft een degelijk preadvies voor de NJV afgeleverd over het professioneel juridisch advies.2 Hij acht - terecht - een wettelijke regeling van de adviesovereenkomst wegens de vele denkbare modaliteiten daarvan niet mogelijk en niet wenselijk naast de overeenkomst van opdracht (titel 7.7 BW). Een nadere wettelijke regeling van de (door de rechter benoemde) deskundige vindt hij wel gewenst, waarbij inspiratie geput kan worden uit de Engelse Civil Procedure Rules 1998 Part 35.
Voorts stippen wij op deze plaats het belangrijke gezamenlijk advies aan van Brunner (voormalig hoogleraar burgerlijk recht in Groningen) en Roelvink (oud vice-president van de Hoge Raad) aan de Commissie Geschillen Aandelenlease (in de wandelgangen: de commissie Oosting). Zij komen ten aanzien van een veel voorkomende vorm van effectenlease (de WinstVerDriedubbelaar) tot de conclusie dat er sprake is van huurkoop, een species van koop op afbetaling in de zin van artikel 7A:1576 lid 1 BW.3 De tot nu toe gepubliceerde lagere rechtspraak is in meerderheid ook die mening toegedaan, maar een enkele rechtbank niet (waaronder Arnhem). Indien er sprake is van huurkoop, dan heeft dit tot gevolg dat de gepasseerde echtgenoot zich kan beroepen op vernietiging van het contract als hij daarvoor geen toestemming heeft gegeven (art. 1:88 lid 1 onder d BW). De Stichting Eegaverlies en individuele gepasseerde echtgenoten krijgen hierdoor een gewichtige steun in de rug. Uit krantenberichten maken wij op dat Dexia (de grootste aanbieder van aandelenleaseproducten) 'not amused' is over deze bemoeienis van de commissie. Het zou wat ons betreft aanbeveling verdienen als partijen in een van de vele zaken waarin er inmiddels een uitspraak van een rechtbank ligt dat er al dan niet sprake is van huurkoop zouden overeenkomen deze rechtsvraag door middel van sprongcassatie (het overslaan van het gerechtshof) zo spoedig mogelijk aan het oordeel van de Hoge Raad voorleggen. Dexia heeft onlangs aangekondigd haar commerciële activiteiten in Nederland te staken. Door alle commotie is het merk Dexia in Nederland onbruikbaar.
Noemenswaardig is verder het aanhangig gemaakte wetsvoorstel collectieve afwikkeling massaschade. Het laatste beoogt mogelijk te maken dat een rechter een overeenkomst tot vergoeding van massaschade tussen een organisatie die de belangen van slachtoffers behartigt en een of meer aansprakelijke partijen verbindend verklaart voor alle gelaedeerden of een groep van hen.4 De directe aanleiding wordt gevormd door problemen bij de afwikkeling van de schade van de Des-dochters, maar het toepassingsbereik van het wetsvoorstel is veel ruimer: te denken valt niet alleen aan de afwikkeling van de schade als gevolg van rampzalige gebeurtenissen (Enschede en Volendam), maar ook aan de aandelenleasegeschillen.
Verder wijzen wij op het wetsvoorstel dat beoogt te bewerkstelligen dat smartengeld niet langer vatbaar is voor beslag (zodat het ook niet in het faillissement van de benadeelde valt) en dat overgang van de smartengeldvordering onder bijzondere titel onbeperkt mogelijk wordt.5 De huidige beperking voor overgang onder algemene titel (zoals erfopvolging), dat de benadeelde de wederpartij moet hebben meegedeeld dat hij op smartengeld aanspraak maakt, blijft gehandhaafd, ondanks kritiek in de literatuur.
Verder vermelden wij dat Bartels promoveerde op de titel van overdracht in driepartijenverhoudingen (zogenaamde ABC-contracten).6 Tot slot signaleren wij het doorwrochte artikel van Van Vliet over erfdienstbaarheid en verjaring, hetgeen altijd van belang is in een druk land met hoge grondprijzen en waar bewuste of onbewuste landjepik dus de moeite loont.7
Wij gaan nu over tot de behandeling van capita contractenrecht, aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht en goederenrecht.
Contractenrecht
Misbruik van omstandigheden. Presumed undue influence
Een 82-jarige man, die regelmatig een verwarde indruk maakte, verkoopt een deel van zijn huisperceel met daarop een loods aan zijn neef en diens vrouw. Tussen de verkoper en de kopers bestond een vertrouwensrelatie. Het initiatief tot de verkoop ging uit van de kopers. De kopers hebben aan een taxerende makelaar aangegeven dat de taxatie diende te geschieden op basis van een in gebruik zijnde schuur (waarde f. 20 000). De kopers houden voor zich dat de grond tevens is te kwalificeren als bouwgrond. Korte tijd later wordt het perceel als bouwgrond getaxeerd op f. 175 000. De verkoop is voor de oude man derhalve zeer nadelig, niet alleen omdat de taxatie te laag is, maar ook omdat zijn eigen woning minder waard is geworden door de splitsing van zijn perceel. Namens zijn erfgename werd een beroep gedaan op misbruik van omstandigheden ter vernietiging van de koopovereenkomst. Het hof wees die vordering af. Het oordeelde dat niet vastgesteld kon worden of de oude man daadwerkelijk de ziekte van Alzheimer had, dat het mogelijk was dat de verkoper de kopers wilde bevoordelen gelet op hun vertrouwensband, dat een notarisklerk heeft aangegeven dat hij niet aan de geestelijke vermogens van de verkoper twijfelde en dat de oude man een sterke persoonlijkheid had. De Hoge Raad vernietigde het oordeel van het hof.8 Het hof had de genoemde omstandigheden niet afzonderlijk mogen beoordelen, maar had ze in onderlinge samenhang moeten bezien. In de geschetste omstandigheden lag misbruik van omstandigheden zozeer voor de hand dat een andersluidend oordeel aan hoge motiveringseisen zou moeten voldoen om begrijpelijk te zijn, aldus de Hoge Raad.
Indien de verkoper van gevorderde leeftijd is, hij een vertrouwensrelatie heeft met de koper en de verkoop (zeer) nadelig is voor de verkoper dan ligt misbruik van omstandigheden voor de hand. In die omstandigheden kan een bewijsvermoeden worden aangenomen van misbruik van omstandigheden. Het Engelse recht is dezelfde opvatting toegedaan waar 'presumed undue influence' wordt aangenomen indien een relatie van 'trust and confidence' alsmede benadeling wordt aangetoond.9 Dat klemt temeer waar het initiatief tot het aangaan van de overeenkomst bij de wederpartij lag en zij bovendien een te beperkte taxatieopdracht verstrekte. Op zich is voor het aanvaarden van een beroep op misbruik van omstandigheden nadeel niet vereist10 evenmin als de omstandigheid dat de wederpartij het initiatief tot het aangaan van de rechtshandeling nam (vereist is slechts dat het totstandkomen van de rechtshandeling door het misbruik is 'bevorderd'), maar deze gezichtspunten zijn feitelijk wel van groot belang. De wederpartij kan in het bijzonder bijdragen aan het ontzenuwen van het bewijsvermoeden van misbruik van omstandigheden door aan te tonen dat hij de benadeelde nadrukkelijk heeft geadviseerd een eigen, onafhankelijke adviseur in te schakelen. Van een familielid of buur (vaak ten plattelande) die stelt als dank voor de goede zorgen voor een prikkie onroerend goed van een oude man of vrouw te hebben gekregen, mag die zorgvuldigheid worden verwacht om te voorkomen dat aan een voordelige transactie met een afhankelijke persoon een kwalijk luchtje hangt.11
Contractsuitleg. Een nieuwe 'foxy leading case'
Zelden schopt een merknaam het tot werkwoord. Het stofzuigermerk 'Hoover' is in het Engels het werkwoord voor stofzuigen geworden (to hoover). In de vaderlandse rechtspraktijk is 'haviltexen' een begrip, vernoemd naar het Haviltex-arrest uit 1981 waarin tot voor kort de basisnorm voor contractsuitleg was neergelegd.12
De Haviltex-norm houdt in dat het bij de uitleg van een beding in een contract aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In 1993 heeft de Hoge Raad voor de uitleg van CAO-bepalingen een andere norm aanvaard.13 Voor de uitleg daarvan zijn de bewoordingen van de bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, in beginsel doorslaggevend. Deze verregaande objectieve uitleg (de CAO-norm) heeft de Hoge Raad nadien van toepassing geoordeeld op de uitleg van een testament, een trustakte bij een obligatielening, een leveringsakte, een arbitragereglement en het Bindend Besluit Regres.
De wereld van de uitleg van contracten leek eenvoudig verdeeld in enerzijds Haviltex en anderzijds CAO-uitleg. In HR 20 februari 2004, RvdW 2004, 34 (Pensioenfonds DSM/Fox), een principiële 'leading case' over uitleg van contractsbedingen, verwerpt de Hoge Raad die hokjesgeest.14 Tussen Haviltex-norm en CAO-norm bestaat geen tegenstelling, maar een vloeiende overgang, zo leert hij.15 De Hoge Raad geeft aan dat enerzijds ingevolge de Haviltex-norm een objectieve uitleg meer ge‹ndiceerd is naar mate de aard van het contract meer is bestemd de rechtspositie van derden te beïnvloeden, die derden de bedoeling van de contractspartijen niet uit de tekst en toelichting kunnen halen, het voorzienbare aantal van die derden groot is en het de bedoeling is dat het contract de rechtspositie van die derden op uniforme wijze regelt. Anderzijds wijst hij erop dat de CAO-norm geen strikte grammaticale uitleg inhoudt. Bij die uitleg zijn ook het systeem van de overeenkomst (zoals elders in de CAO gebruikte formuleringen), de aannemelijkheid van een bepaalde tekstinterpretatie en voor derden kenbare toelichtingen16 van belang.
Dat volgens de Hoge Raad bij de uitleg van contracten de nadruk niet moet liggen op het verschil tussen Haviltex-norm en CAO-norm, mag niet verhullen dat er verschillende uitlegnormen bestaan, die, wanneer zij worden geschonden of miskend door de rechter, een uitspraak aantastbaar maken17
De toepasselijke uitlegnorm kan variëren van het achterhalen van de zuiver subjectieve gemeenschappelijke partijbedoelingen waar die jegens elkaar zijn geuit tot het vaststellen van een strikt objectieve uitleg (waar taalkundige interpretatie, het systeem van het contract en aannemelijke rechtsgevolgen vooropstaan) als het contract naar zijn aard bedoeld is anderen dan de contractanten te binden18 (zeker als het om een voorzienbaar groot aantal derden gaat en het de bedoeling is de rechtspositie van die derden op uniforme wijze te regelen). Een zeer objectieve uitleg ... à de CAO-norm is niet geïndiceerd op de enkele grond dat het een modelcontract betreft, maar wel als het contract naar zijn aard bedoeld is anderen dan contractanten te binden. Toepassing van een objectieve uitleg in de daartoe geëigende gevallen heeft tot gevolg dat in die gevallen een meer indringende toetsing in cassatie mogelijk is, zodat de Hoge Raad tot op zekere hoogte een uniforme uitleg kan bewaken.19
Zoals altijd zijn de tussencategorieën het meest spannend. Hoe moeten algemene voorwaarden van een landelijke organisatie (zoals een energiebedrijf) of een bepaalde branche (bij voorbeeld van installatiebedrijven) worden uitgelegd? Een eerste stap is om te bezien of partijen ten aanzien van die voorwaarden iets jegens elkaar hebben verklaard. Indien dat het geval is, moeten die subjectieve bedoelingen en verklaringen van partijen worden achterhaald. Bij algemene voorwaarden zal dat zelden het geval zijn. Het komt daarom aan op een meer objectieve uitleg. De vraag is dan: hoe objectief? De inhoud van een objectieve uitleg kan immers variëren. Een CAO-norm waar de taalkundige uitleg, openbare toelichting en systeem van het contract centraal staan, verschilt van een objectieve norm die inhoudt dat een beding in redelijkheid moet worden uitgelegd, zoals redelijke personen in de gegeven omstandigheden zouden doen. Zoveel is zeker: de Hoge Raad acht de CAO-norm niet van toepassing bij de uitleg van algemene voorwaarden.20 Niettemin zal bij een andere objectieve uitleg dan de CAO-uitleg de tekst van het beding, een eventuele openbare toelichting (denk aan de toelichting bij het standaard NVM-koopcontract) en het systeem van het contract evenzeer een rol spelen. Waarin verschilt een CAO die van toepassing is op een individuele arbeidsovereenkomst, van landelijke algemene voorwaarden die van toepassing zijn op een individuele koopovereenkomst? De individuele koper en verkoper, die bij de totstandkoming van de algemene voorwaarden niet betrokken zijn geweest, zijn bij die algemene voorwaarden evenmin als feitelijke partij te beschouwen als een individuele werkgever en werknemer bij een CAO. Bij landelijk gebruikte algemene voorwaarden is het aantal voorzienbare 'derden' groot en is ook een zekere uniforme uitleg gewenst; omstandigheden die volgens de Hoge Raad in het onderhavige arrest pleiten voor een meer objectieve uitleg. Een zodanige uniforme interpretatie van algemene voorwaarden heeft ook economische voordelen, bij voorbeeld waar het gaat om het kunnen maken van een risico-inschatting door een bedrijf dat de desbetreffende voorwaarden hanteert.21
In het Duitse recht moeten bedingen in algemene voorwaarden objectief worden uitgelegd en zelfs in het tamelijk traditionele Franse recht, waar subjectieve uitleg de klok slaat, dienen 'contrat-types' (zoals algemene verzekerings- en vervoerscontracten) objectief te worden uitgelegd zodat de cassatierechter een vinger aan de pols kan houden.
Met het arrest Pensioenfonds/Fox is vooral de theorie gebaat, maar minder de praktijk die duidelijkheid zoekt bij de te hanteren uitlegmaatstaf. In het bijzonder rijst de vraag welke objectieve uitlegcriteria er bestaan naast de CAO-norm en in welke gevallen die gehanteerd moeten worden. Zoveel is zeker: 'haviltexen' is uit, 'foxen' is in.
Tijd voor bezinning (I): het hoe en waarom
De wettelijke 'bedenktijd'22 is een instrument van consumentenbescherming dat een hoge vlucht heeft genomen. De bedenktijd was tot voor kort (sinds 1973) alleen bekend uit de colportagewet, maar maakt recent, in het bijzonder via geïmplementeerde Europese richtlijnen, furore in ons recht bij levensverzekeringsovereenkomsten, timesharing, overeenkomsten op afstand (van goederen en diensten evenals van financiële diensten) en de koop van onroerende zaken. De bedenktijd is juridisch-dogmatisch een nieuwe figuur in het Nederlandse vermogensrecht. Het was daarom hoog tijd voor een grondige analyse. Hijma en Valk hebben hierover twee stevige preadviezen afgeleverd.23
Valk bespreekt de principiële vraag wanneer een wettelijke bedenktijd gerechtvaardigd is. Hij komt tot de conclusie dat de basis van een bedenktijd is gelegen in de tegemoetkoming aan een psychologisch tekort (karakteristiek is de overvaltactiek van de aloude colporteur) en/of een informatietekort aan de zijde van een consument, maar dat daarnaast, gelet op het belang van de wederpartij bij een onherroepelijke totstandkoming van het contract, van laatstgenoemde gevergd moet kunnen worden dat jegens haar een bedenktijd wordt uitgeoefend. Een zodanige rechtvaardiging acht Valk aanwezig indien professionele wederpartijen systematisch profiteren van het psychologische tekort en/of het informatietekort bij consumenten. Om die reden acht hij de bedenktijd die een consument-koper van een woning ook toekomt als de verkoper een particulier is (art. 7:2 BW) niet gerechtvaardigd en hij wenst daarom die wettelijke regeling zo beperkt mogelijk uit te leggen.
Het preadvies van Hijma geeft antwoord op een groot aantal praktische vragen die rijzen bij toepassing van de bedenktijdregelingen. Hij gooit tevens een knuppel in het wettelijke hoenderhok, door ten strijde te trekken tegen de juridische kwalificatie van de bedenktijd in de tekst van de desbetreffende wettelijke regelingen als 'ontbinding'. Volgens Hijma heeft de bedenktijd meer gemeen met leerstukken omtrent gebrekkige wilsvorming, die leiden tot vernietiging (geestelijke stoornis, dwaling, misbruik van omstandigheden), dan met leerstukken die leiden tot ontbinding zoals tekortkoming en onvoorziene omstandigheden. Dit heeft ook praktische gevolgen, omdat vernietiging terugwerkende kracht heeft en daardoor goederenrechtelijke werking (eigendom is nooit overgegaan), hetgeen in een faillissement van de koper vrolijker stemt dan een na ontbinding ontstane illusoire ongedaanmakingsverbintenis die in de failliete boedel valt. Verder zijn in het preadvies van Hijma antwoorden te vinden op praktische vragen als onder meer: kan een consument afstand doen van zijn terugtrekkingsrecht? (ja, maar niet reeds bij het sluiten van de overeenkomst), kan de consument van zijn recht op terugtrekking gebruik maken als de gekochte zaak is beschadigd of teniet is gegaan? (ja, maar de consument kan schadevergoeding verschuldigd zijn in geval van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de ongedaanmakingsverbintenis) en dient de ontbindingsverklaring te zijn ontvangen of te zijn verzonden binnen de bedenktijd? (verzonden). Hijma pleit voor een eenduidige wettelijke regeling van de bedenktijd, zoals bestaat in het herziene Duitse BGB van 2002 (par. 355-359 BGB).
Tijd voor bezinning (II): bedenktijd bij de koop van een woning
Sinds 1 september 2003 is het BW (onder meer) verrijkt met de eis dat de koop van een woning door een consument schriftelijk moet worden aangegaan (waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich brengt, art. 3:39 BW) en dat de consument-koper een terugtrekkingsrecht heeft binnen drie dagen na de terhandstelling van (een kopie van) een door beide partijen getekende de koopovereenkomst (art. 7:2 BW).
De inkt van de nieuwe wettelijke regeling is nog nat, maar in de praktijk is al een keur aan vragen gerezen.24 Dat verdient bespreking, omdat de aanschaf van een woning voor de consument meestal de grootste financiële transactie in zijn leven behelst. In het bijzonder de vraag wanneer er sprake is van een woning dan wel van een bedrijfsruimte (geen schriftelijkheidseis, geen bedenktijd) kent een grillige beantwoording door de minister. Aanvankelijk heeft hij medegedeeld dat de plannen van de koper om van een bedrijfsgebouw een woning te maken niet ter zake doen, later heeft hij gemeld dat als een consument een te realiseren appartement koopt in een kantoorpand er wel een bedenktijd bestaat.25 Doorslaggevend is kennelijk de feitelijke bestemming van het pand op het moment van de koop.26 Het is bepaald niet ondenkbaar dat koper en verkoper daarover andere gedachten hebben, met alle gevolgen van dien (al dan niet geldigheid van een mondeling contract en bedenktijd).
Een andere kwestie is de status van de mondelinge overeenkomst27 in het licht van de nieuwe schriftelijkheidseis. Hierbij moet worden bedacht dat indien geen schriftelijke overeenkomst voorligt (die ter hand is gesteld), de bedenktermijn ook niet kan beginnen. In artikel 6:226 BW is bepaald dat een voorovereenkomst aan dezelfde vormvoorschriften moet voldoen die gelden voor de te sluiten overeenkomst. Uit de parlementaire stukken blijkt dat indien een van partijen niet wil tekenen, zij daartoe veroordeeld kan worden door de rechter, danwel dat haar medewerking kan worden vervangen door een rechterlijke uitspraak (art. 3:300 BW).28 De grondslag is gelegen in de precontractuele aansprakelijkheid. Een beroep op het niet-naleven van een vormvoorschrift kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Zo heeft het Duitse Bundesgerichtshof beslist dat het niet voldaan zijn aan vormvoorschriften niet in de weg staat aan precontractuele aansprakelijkheid indien er sprake is van gewekt vertrouwen dat een overeenkomst tot stand komt.29 Nu het om een precontractuele aansprakelijkheid gaat, behoort ons inziens in beginsel alleen de schade vergoed te worden. Vergoeding van het positieve contractsbelang of het verplicht zijn medewerking te verlenen aan het tekenen van de akte behoort een zeldzame uitzondering te zijn. Het dwingen van een koper, die weigert te tekenen, om een schriftelijke overeenkomst aan te gaan is een theoretisch geval, omdat de koper zich vervolgens in beginsel op zijn terugtrekkingsrecht mag beroepen. Kortom, de koper is de facto niet gebonden aan een mondelinge overeenkomst, de verkoper wel.
Een ander instrument dat ingezet kan worden tegen een partij die weigert de koopakte te tekenen is artikel 18 van de NVM-voorwaarden, dat beoogt te bewerkstelligen dat uit de mondelinge overeenkomst slechts verplichtingen voortvloeien indien beide partijen binnen een overeengekomen periode de koopakte ondertekenen. Indien een partij weigert binnen die tijd te tekenen, is de wederpartij niet meer gebonden aan de overeenkomst.30 Indien een partij weigert te tekenen is de keus aan de wederpartij: de onwillige dwingen tot tekenen of zelf bevrijd worden van de overeenkomst.
Een andere vraag doet zich voor naar aanleiding van artikel 17 van de NVM-koopakte, waarin de wettelijke regeling van de bedenktijd is weergegeven. In de NVM-koopakte is daaraan toegevoegd, dat ontvangst van (een kopie van) de akte bij het notariskantoor ook wordt aangemerkt als een terhandstelling aan de koper. Dammingh bestrijdt deze vertegenwoordigingsmogelijkheid van de koper door de notaris, omdat aldus de korte bedenktijd van de koper wordt uitgehold.31 Vlaanderen wijst erop dat terhandstelling aan de koper uitgangspunt is, maar dat artikel 13 van de NVM-koopakte (partijen kiezen domicilie ter plaatse van de notaris) een vangnetfunctie heeft als de koper moeilijk te bereiken is en er meerdere kopers zijn (waardoor er meerdere bedenktijden kunnen gaan lopen). Die laatste visie lijkt ons inziens onjuist. Domiciliekeuze van de koper bij de notaris brengt niet zonder meer de bevoegdheid van de notaris met zich om namens de koper de terhandstelling van de koopakte te aanvaarden. Als het aan de koper te wijten is dat hij onbereikbaar is om de koopakte in ontvangst te nemen of zich anderszins een omstandigheid voordoet die voor zijn risico komt bij de inontvangstname (vergelijk art. 3:37 lid 3 BW), dan belet de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid de koper zich erop te beroepen dat de verkoper hem de koopakte niet ter hand heeft gesteld. De koper zal niet verrast zijn, omdat de bedenktijd eerst gaat lopen nadat ook hij de koopakte heeft getekend en hij derhalve weet, althans behoort te weten, dat hij vervolgens drie dagen bedenktijd heeft. Van een feitelijke uitholling van de bedenktijd is derhalve geen sprake.
Vanwege de inmiddels geconstateerde haken en ogen verbonden aan de schriftelijkheidseis enkel bij de koop van een woning door een consument in plaats van bij de koop van alle onroerende zaken door kopers in alle hoedanigheden alsmede de vragen rondom de bedenktijd van de koper van een woning, komt het alternatief van een schriftelijke en notariële koopakte voor alle onroerende zaken en voor alle kopers (overeenkomstig het Duitse en Zwitserse recht) weer aantrekkelijk voor. Hoop op een spoedige wijziging van de bestaande regeling hoeft men niet te hebben. De minister heeft aangegeven te willen wachten met het trekken van conclusies tot de uitslag van een toegezegde evaluatie in 2008 bekend is.32 Ten aanzien van het terugtrekkingsrecht is daarvan op dit moment geen grote maatschappelijke onrust te vrezen, omdat het terugtrekkingsrecht in de huidige marktomstandigheden zelden door kopers wordt ingeroepen. Van Velten meldt dat slechts in twee van de 715 transacties waarbij zijn kantoor in de periode van 1 september 2003 tot en met 31 december 2003 betrokken was de bedenktijd is ingeroepen (minder dan 1%).33 In een overspannen kopersmarkt kan dit anders worden. In de aangekondigde wetsevaluatie kunnen ook de ervaringen in het Franse recht worden betrokken, waar reeds eerder bij de koop van onroerende zaken een bedenktijd is ge introduceerd met een langere duur (zeven dagen).
Aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht
Alles is relatief
Aansprakelijkheid ontbreekt wanneer (de schade van) eiser niet onder het beschermingsbereik van de overtreden norm valt. Een recente zaak levert daarvan een mooi voorbeeld op34, dat wellicht betekenis heeft voor andere gevallen van bemoeienis van overheid of andere instanties met veiligheid of kwaliteit (toezicht houden, vergunningverlening, certificering).
Centraal staat de tweedehands duwbak Linda, die in opdracht van de koper wordt gekeurd door een expertisebureau in het kader van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn. In verband met (verlenging van) het vereiste certificaat is het schip ook bezichtigd door de Scheepvaartinspectie. Vanwege de Staat wordt het certificaat voor de Linda verlengd. Nauwelijks een jaar later zinkt de Linda waarbij een baggercombinatie van Van Hasselt wordt beschadigd. Primaire schadeoorzaak was het kapseizen van de Linda als gevolg van lekkage door corrosie van de bodemplaten. Van Hasselt spreekt onder meer de Staat aan omdat bij zorgvuldig onderzoek geen certificaat voor de Linda zou zijn afgegeven.
Het Hof wijst de vordering af wegens het ontbreken van relativiteit. De Hoge Raad trekt de conclusie dat de betrokken regelingen beogen de veiligheid in algemene zin van het scheepvaartverkeer te bevorderen. Ook de zorgvuldigheid waarmee het aan het certificaat ten grondslag liggende onderzoek moet worden verricht beoogt hieraan bij te dragen. Noch de betrokken regelingen noch deze zorgvuldigheidsnorm strekken echter tot bescherming van het individuele vermogensbelang van derden die schade lijden doordat een onvoldoende zorgvuldig gekeurd schip een ongeval veroorzaakt. De betrokkenheid van de Staat bij de afgifte van het certificaat vloeit voort uit de algemene verantwoordelijkheid van de overheid voor de veiligheid van het scheepvaartverkeer; die betrokkenheid neemt niet weg, zo stelt de Hoge Raad, dat het de eigenaar is die voor de deugdelijkheid en veiligheid van het schip verantwoordelijk blijft. Het vereiste van een (te verlengen) certificaat en de keuringen in dat verband beogen de naleving van de verplichting van de eigenaar het schip in een deugdelijke en veilige staat te houden te bevorderen en daarop een zekere controle mogelijk te maken. Het certificaat geeft echter geen garantie voor deugdelijkheid van het schip. Om zijn stelling fundament te geven overweegt de Hoge Raad dat in het geval dat zich na een keuring een ongeval met een schip voordoet dat (mede) wordt veroorzaakt door onveiligheid van het schip die bij een zorgvuldig uitgevoerde keuring aan het licht had moeten komen, de aansprakelijkheid van de eigenaar jegens een derde niet berust op het feit dat hij ondanks een ondeugdelijk uitgevoerde keuring het schip in de vaart heeft gehouden, maar op het feit dat hij verantwoordelijk is voor de veiligheid van het schip. De Hoge Raad verbindt daaraan dan de conclusie dat de uit de algemene verantwoordelijkheid van de Staat voortvloeiende verplichting bij de keuring van schepen zorgvuldig te werk te gaan, niet de strekking heeft een in beginsel onbeperkte groep van derden te beschermen tegen de vermogensschade die op een vooraf veelal niet te voorziene wijze kan ontstaan doordat de ondeugdelijkheid en onveiligheid van het schip bij de keuring ten onrechte niet aan het licht is gekomen. Wanneer de keuring onvoldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden kan de Staat dus niet worden aangesproken. Deze redenering wordt als dwingend gepresenteerd, maar is dat niet: dat de eigenaar aansprakelijk is omdat hij verantwoordelijk is voor de veiligheid van het schip en niet omdat hij een onzorgvuldig gekeurd schip in de vaart houdt, staat niet in de weg aan aansprakelijkheid van de Staat vanwege die onzorgvuldig uitgevoerde keuring. De redenering sluit niet: het gaat om zelfstandige verwijten te maken aan verschillende personen. Intussen is duidelijk wat de Hoge Raad vreest: een vergaande aansprakelijkheid voor vermogensschade van een in beginsel onbeperkte groep derden. Het arrest sluit daarmee goed aan bij een vaker geuite zorg omtrent de neiging om in de zoektocht naar een solvabele debiteur, de steven af te wenden van de primaire dader en te richten op een ander, veelal de overheid, die dan in de kern wordt verweten dat hij heeft nagelaten in te grijpen.
Van Boom en Giesen hebben zich eerder sterk gemaakt voor een 'achtergestelde' aansprakelijkheid van deze 'zijdelingse laedens'35 onder meer om de 'echte' dader voldoende te prikkelen. Ook daar valt nog wel wat tegen in te brengen. Zo kan juist ook een mogelijke aansprakelijkheid van een zijdelingse dader - zoals in casu die van de Staat - ertoe leiden dat deze extra druk zet op potentiële primaire daders. In zoverre is het hier gebezigde argument, dat het certificaat en de in dat kader te verrichten keuringen de functie hebben dat zij de naleving van de verplichting van de eigenaar het schip in een veilige staat te houden bevorderen en daarop controle mogelijk te maken, ook niet erg gelukkig: juist in dit verband zou van een aansprakelijkheid van de andere betrokkenen een extra prikkel kunnen uitgaan richting de primaire aansprakelijke.
Natuurlijk behoeft dit type indirecte aansprakelijkheden begrenzing nu inderdaad vele derden (primair getroffenen, maar ook opvolgende schakels in productie- en distributieketens) met schadelijke gevolgen kunnen worden geconfronteerd; wat dat betreft kunnen leerstukken als causaliteit, eigen schuld en zeker ook relativiteit uitkomst bieden, maar hier is de Hoge Raad wel erg benauwd: zelfs primair getroffenen hebben geen vordering.
Aansprakelijkheid van de terreinbeheerder. Een 'boost' voor de waarschuwingsplicht
Waar in het kader van gevaarzetting in het algemeen de Kelderluikfactoren regeren, heeft de Hoge Raad voor een enkele bijzondere situatie een specifieke zorgplicht geformuleerd. De reikwijdte van de zorgplicht van de terreinbeheerder uit het Veenbroei-arrest36 is aan de orde in een zaak die zich afspeelt op St. Maarten. Mevrouw Hartmann staat in het verlengde van de startbaan om een foto te maken op het moment dat een Boeing 747 opstijgt. Als gevolg van een zogenaamde jetblast wordt zij tegen de rotsen gegooid. Zij bevond zich op openbaar terrein aan de kant van Maho Beach dat door een hek en een openbare weg van de startbaan wordt afgescheiden. Op het hek is een aantal borden geplaatst met als tekst 'Warning - Low flying and departing air craft blast can cause physical injury'. Hartmann spreekt de luchthaven aan. Hoewel het Hof een norm formuleert op basis van het Veenbroeiarrest die recht doet aan het gegeven dat de gevolgen van de gevaren op het luchthaventerrein zich ook daarbuiten doen gevoelen, wijst het aansprakelijkheid af omdat zeggenschap over het terrein waarop Hartmann zich bevond ontbreekt en zij, gelet op de borden, op de hoogte kon zijn van het gevaar. De Hoge Raad oordeelt dat het ontbreken van zeggenschap moeilijk bevrijdend kan zijn in het door het hof gehanteerde uitgangspunt dat degene die de zorg heeft voor een terrein, onrechtmatig handelt ook jegens degenen die zich niet op dit terrein bevinden maar in de directe nabijheid daarvan op een plaats waartoe een op het terrein voorkomend gevaar zich uitstrekt, indien hij nalaat afdoende maatregelen te nemen.37 De Hoge Raad heeft natuurlijk gelijk: wanneer je gevaren schept buiten je invloedssfeer kan het verweer dat je geen invloed hebt geen indruk maken.
En ook het argument dat Hartmann op de hoogte kon zijn van het gevaar waaraan zij mogelijk zou worden blootgesteld, mag niet baten. Enkele wetenschap van mogelijk gevaar is niet voldoende. Voor de vraag of een waarschuwing afdoende is, is doorslaggevend of te verwachten valt dat deze waarschuwing zal leiden tot een handelen of nalaten waardoor dit gevaar wordt vermeden.
Het arrest geeft voor het eerst zicht op de belangrijke vraag wat van een waarschuwing verlangd kan worden.38 In casu was problematisch dat de luchthaven kon verwachten dat het publiek zich zou opstellen in de zeer directe omgeving van het hek, dat toeristen ondanks de waarschuwingsborden in groten getale vanaf die plaats naar vliegtuigen kijken en dat uit de tekst van de borden niet duidelijk blijkt om welk concreet gevaar het gaat. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat uit het bord niet blijkt welk gedrag wel verwacht wordt.
In wezen gaat het hier om een algemene vraag die niet alleen geldt voor waarschuwingen, maar ook voor andere maatregelen die beogen te voorkomen dat men de dupe wordt van een gevaarlijke situatie. Ook bij een verbodsbord en bij fysieke beschermingsmaatregelen (een hek, een slagboom etc.) kan de vraag zijn of zij zullen leiden tot een handelen of nalaten waardoor het gevaar wordt vermeden. Afhankelijk van de specifieke situatie kan dat bijvoorbeeld betekenen dat:
· de gekozen waarschuwing moet worden vervangen door een betere;
· een verbodsbord te verkiezen is boven een waarschuwingsbord;
· fysieke maatregelen te verkiezen zijn boven een waarschuwings- of een verbodsbord;
· van de gevaarlijke activiteit moet worden afgezien.
De beperkte betekenis van égalité. Some are more equal than others
De laatste jaren gaf de Hoge Raad onder de noemer van het leerstuk van de onrechtmatige daad meermalen toepassing aan de gedachte van de égalité devant les charges publiques'. Een recente zaak waarin een TBS-er tijdens een zogenaamd onbegeleid verlof een tweetal vrouwen gijzelt, aanrandt en geld afhandig maakt, leert dat deze rechtspraak een beperkt bereik heeft. Een van de slachtoffers heeft de Staat aangesproken. Het Hof oordeelt dat de Staat niet onzorgvuldig te werk is gegaan bij de verlening van het verlof, maar wijst de vordering toch toe in een overweging die geheel in de sleutel van het arrest Staat/ Lavrijsen39 staat. Uit de regel dat de onevenredig nadelige - dat wil zeggen: buiten het normale maatschappelijke risico of het normale bedrijfsrisico vallende, en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende - gevolgen van een overheidshandeling of overheidsbesluit niet ten laste van die beperkte groep behoren te komen, maar gelijkelijk over de gemeenschap dienen te worden verdeeld, vloeit voort dat het veroorzaken van zodanige onevenredige schade bij een op zich zelf rechtmatige overheidshandeling als het besluit om de TBS-er met onbegeleid verlof te laten gaan, jegens het slachtoffer onrechtmatig is.
Zowel de Staat als het slachtoffer zijn in cassatie gegaan. De Hoge Raad stelt onder meer voorop dat de schade een gevolg is van het onrechtmatig handelen van V. en dat deze binnen zekere grenzen aanspraak had op onbegeleid verlof. In het kader van de verlofbeslissing moet dan een afweging worden gemaakt: enerzijds kan geen zekerheid worden verlangd dat de TBS-er tijdens het verlof geen enkel gevaar voor anderen zal kunnen betekenen, anderzijds behoort de redelijke en gefundeerde verwachting te bestaan dat dit gevaar zodanig beperkt is dat het verlenen van het verlof met het oog op de veiligheid van anderen verantwoord is.
Het oordeel van het Hof, dat de verlofbeslissing niet onzorgvuldig was, blijft dan in stand, doch de klacht van de Staat, dat het leerstuk van de onevenredige schade in een geval als dit geen toepassing behoort te vinden, slaagt. In dit verband wijst de Hoge Raad er nogmaals op dat de schade niet een rechtstreeks gevolg is van het verlenen van onbegeleid verlof, doch van het onrechtmatig handelen van V. De kern zit echter in de stelling dat het leerstuk van de onevenredige schade alleen past bij op zichzelf rechtmatig optreden van de overheid dat tot redelijkerwijs voorzienbaar gevolg heeft dat derden daardoor schade lijden waardoor zij in vergelijking met andere burgers of instellingen onevenredig worden getroffen. Daarvan is volgens de Hoge Raad geen sprake. In de eerste plaats volgt uit het oordeel omtrent de zorgvuldigheid van de verlofbeslissing dat van redelijkerwijs voorzienbare nadelige gevolgen van de beslissing geen sprake is. In de tweede plaats oordeelt de Hoge Raad de enkele omstandigheid dat de TBS-er zich niet had kunnen misdragen als hem dit verlof niet was gegeven, niet voldoende om de schade in zodanig verband te zien met deze beslissing dat deze schade als een gevolg daarvan aan de Staat moet worden toegerekend. Er is wel een verband maar dat is geen grond voor aansprakelijkheid. In de derde plaats zou sprake zijn van een vergelijkingsprobleem omdat niet kan worden gezegd dat de nadelige gevolgen van een in het algemeen belang genomen besluit op onevenredige wijze ten laste van een beperkt aantal betrokkenen komen. Dat het verlenen van onbegeleid verlof tot gevolg heeft dat een TBS-er de mogelijkheid verkrijgt aan een ander ernstige schade toe te brengen, is een risico dat in het maatschappelijk verkeer in het algemeen door ieder die met hem in aanraking kan komen, wordt gelopen. Indien het risico zich heeft verwezenlijkt, is er een individuele burger die (ernstig) nadeel lijdt, terwijl anderen dit lot bespaard blijft. Er is dan wel ongelijkheid maar die vloeit niet voort uit de verlening van het verlof, doch uit het feit dat anderen dan het slachtoffer ongedeerd blijven.
Het arrest doet de wenkbrauwen fronsen. De Hoge Raad suggereert anders, doch van 'natuurlijke' beperking van de égalité-rechtspraak is hier geen sprake; de argumenten lijken ook voor de gelegenheid gebruikt. De Hoge Raad geeft bij herhaling aan dat de schade door de TBS-er is veroorzaakt en daarmee dat aansprakelijkheid ook daar thuishoort. Intussen kan moeilijk worden ontkend dat de verlofverlening een onmisbare schakel is in de causale keten. Zoals uit de conclusie van A-G Spier duidelijk naar voren komt, zijn hier statistisch gezien min of meer onvermijdelijke gevolgen van overheidshandelen aan de orde: aan de ene kant is er in het algemeen een behoorlijke kans op recidive bij (voormalige) TBS-ers en aan de andere kant hebben individuele TBS-ers ook zekere aanspraken op verlof. Dat voor de uiteindelijke schade meer dan alleen een overheidsbesluit nodig is, kan moeilijk beslissend zijn: in gevallen waarin de égalité wel van toepassing is, is de schade ook niet steeds niet enkel het gevolg van het overheidsbesluit. Ook het door de Hoge Raad opgevoerde vergelijkingsprobleem lijkt een gelegenheidsargument. De Hoge Raad gooit de deur dicht: de overheid is niet aansprakelijk. En dat terwijl er sprake lijkt van een zekere maatschappelijke behoefte aan een (vorm van) overheidsaansprakelijkheid in verband met schade veroorzaakt door (ex-)TBS-ers; een regering die hier geen trek in heeft, wordt door deze rechtspraak in ieder geval niet in beweging gebracht.40
Werkgeversaansprakelijkheid. Het is begonnen
Artikel 7:658 mag vooralsnog blijven. In het kader van de WAO-herstructurering heeft de regering voorgesteld een Extra Garantieregeling Beroepsrisico's te introduceren die gepaard zou gaan met drastische beperking van de werkgeversaansprakelijkheid, doch de SER heeft hierover de staf gebroken. Een van de zorgen van de regering betreft de ruimhartige toepassing die de rechtspraak gaf aan artikel 7:658. En laat de Hoge Raad nu 'opeens' wat terughoudender worden!
In het oog springen drie recente arresten waarin nul op het rekest wordt gegeven:
· de zaak waarin werkneemster Laudy zich snijdt aan een broodmes en zij de werkgever verwijt haar niet te hebben verteld dat het mes nieuw dan wel geslepen was41;
· de zaak van dakdekker Dusarduyn die door een dak zakt wanneer hij in de rand van een lichtkoepel stapt die op het dak was neergelegd. Wat hij niet wist was dat het dak aldaar niet voldoende stevig was om de betrokken werknemer te dragen42;
· de zaak van schoonmaakster Peters die bij het verwijderen van een koffievlek valt.43
Op zich had men zich in het licht van de eerdere en relatief recente rechtspraak van de Hoge Raad waarin wordt verlangd dat rekening wordt gehouden met mogelijke onvoorzichtigheid van werknemers44 een andere uitkomst kunnen voorstellen in de zaken van het broodmes en de lichtkoepel. Het heeft er daarom de schijn van dat de Hoge Raad zijn slachtoffervriendelijk te noemen koers wat heeft bijgesteld.45 Het lastige is dat het moeilijk is daarop vat te krijgen: de wettelijke grondslag is niet veranderd en de relevante gezichtspunten evenmin. Wetenschap en praktijk speculeren daarom over de juiste interpretatie. Een van die interpretaties is dat in twee van de drie zaken wat betreft de aard van de werkzaamheden in de buurt van 'huis, tuin en keuken'(-ongevallen) komen en dat in dat verband zou moeten worden aangenomen dat er niet te snel aansprakelijkheid zou moeten zijn. Het gaat hier echter wel om de kern van de betrokken werkzaamheden, waarvoor de werkgever dan ook arboregels in acht moet nemen. Bovendien staat wel vast dat juist in 'huis, tuin en keuken' zeer veel ongelukken gebeuren gegeven de neiging van mensen onvoorzichtig te zijn bij de uitvoering van vertrouwde werkzaamheden.
Vooralsnog is de kritiek in de praktijk dat minder duidelijk is dan voorheen wanneer er aansprakelijkheid is en wanneer niet. Een zeer recente zaak staat - in ieder geval door de conclusie van A-G Spier - duidelijk in de sleutel van de vraag waar we op dit moment met artikel 7:658 staan. Ook hier gaat het om een betrekkelijk 'eenvoudig ongeval'46: een vrachtwagenchauffeur glijdt uit bij het opladen van een container met bouwafval en loopt enkelletsel op. Ook hij krijgt nul op het rekest. In cassatie bevestigt de Hoge Raad nog eens dat:
· de werkgever slechts gehouden is die maatregelen te treffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om ongevallen te voorkomen;
· artikel 7:658 BW een zorgplicht van de werkgever inhoudt en geen absolute waarborg voor de veiligheid van de werknemer;
· het een ervaringsfeit is dat het dagelijks verkeren in een bepaalde werksituatie leidt tot een vermindering van de ter voorkoming van ongelukken raadzame voorzichtigheid en dat dit in het bijzonder geldt in gevallen waarin aanzienlijke risico's zijn verbonden aan de door de werknemer verrichte werkzaamheden.
Daarmee suggereert de Hoge Raad in elk geval dat het toepasselijke regime inhoudelijk niet is veranderd, met dien verstande dat bij het laatste punt het belang wordt benadrukt van het in het geding zijn van aanzienlijke risico's. Dat komt ook terug bij zijn oordeel over de suggestie van de werknemer om aansluiting te zoeken bij het arrest inzake postbesteller Baas (HR 19 oktober 2001, NJ 2001, 663): de Hoge Raad wijst dat af omdat - anders dan in die zaak - mocht worden aangenomen dat het hier niet ging om dagelijkse werkzaamheden waaraan aanzienlijke risico's waren verbonden. Uit genoemd arrest mag niet worden afgeleid dat steeds ongeacht de aard van de werkzaamheden kan worden verlangd dat er veiligheidsinstructies bestaan, dat deze instructies schriftelijk zijn vastgelegd en dat op enigerlei wijze toezicht wordt gehouden op de naleving ervan. Als de Hoge Raad serieus bedoelt nadruk te leggen op de gevallen waarin aanzienlijke risico's aan de orde zijn, roept hij nieuwe vragen op. In de eerste plaats is het arbo-systeem en tot op heden ook artikel 7:658 niet tot 'grote' gevaren beperkt, hetgeen overigens ook voor de hand ligt, en in de tweede plaats kunnen juist ook bij relatief onschuldige werkzaamheden aanzienlijke risico's aan de orde zijn vanwege de menselijke neiging om niet steeds op te letten en fouten, soms juist ook grote, te maken.
De begroting van zaakschade. Het toppunt van abstractie
Waar in het algemeen concrete schadebegroting aan de orde is, ligt dat bij zaaksbeschadiging anders. Zo wordt aangenomen dat de gerechtigde door de enkele beschadiging reeds voor en onafhankelijk van herstel daarvan in zijn vermogen een nadeel lijdt, gelijk aan de waardevermindering. Betreft het een zaak waarvan herstel mogelijk en verantwoord is, dan wordt de waardevermindering in het algemeen bepaald op objectief berekende herstelkosten. Tenslotte wordt geabstraheerd van de vraag of daadwerkelijk herstel plaatsvindt.
Het arrest Van Schravendijk/Den Haag47 heeft hieraan specifiek voor beschadigde gebouwen toegevoegd dat herstel ook nog verantwoord kan zijn wanneer de herstelkosten de waardevermindering overstijgen. Of dit zo is is afhankelijk van de omstandigheden waaronder de functie van de zaak voor de eigenaar, de mogelijkheid om elders een zaak te verwerven die wat betreft gebruiksmogelijkheden, ligging, prijs en dergelijke gelijkwaardig is aan de zaak in onbeschadigde toestand alsmede de mate waarin de kosten van herstel het bedrag van de waardevermindering overtreffen. In de betrokken zaak bedroegen de herstelkosten van een aantal verzakte panden bijna 1 miljoen gulden terwijl de waardevermindering op minder dan een half miljoen was getaxeerd. In de omstandigheden van dat geval werd geoordeeld dat herstel verantwoord was. Herstel heeft vervolgens ook plaatsgevonden.
In een recente zaak gaat het om een vergelijkbare vraag: is herstel van een gebouw verantwoord gegeven dat de kosten daarvan bijna 3 ton in guldens bedragen terwijl de waarde van het gebouw ten tijde van de beschadiging circa 1 ton in guldens was? En wat is de relevantie van de omstandigheid dat daadwerkelijk herstel uitblijft?
Het gaat om een landbouwschuur die in 1987 totaal afbrandt. De ouders van enkele jonge kinderen zijn aansprakelijk. Eigenaar Hiddema heeft zijn bedrijf drie jaar na de brand overgedragen aan zijn zoon. De schuur verkeerde toen in afgebrande staat. De opstalverzekeraar heeft, nadat daarover is geprocedeerd, de op 100 000 gulden getaxeerde verkoopwaarde vergoed, terwijl de herbouwwaarde op circa 275 000 gulden is vastgesteld. De uitkering is aan Hiddema ten goede gekomen en niet in het maatschapsvermogen gevallen. Hiddema spreekt de ouders aan voor het verschil tussen de herstelkosten en de verzekeringsuitkering. De ouders menen dat Hiddema slechts recht heeft op de waarde van de schuur in het economisch verkeer vóór de brand. Het Hof heeft de vordering toegewezen.
Cruciaal in zijn redenering is dat herbouw in de gegeven omstandigheden inderdaad verantwoord is: de schuur werd dagelijks gebruikt voor opslagdoeleinden, van de mogelijkheid in de directe omgeving een gelijkwaardige vervangende schuur te verwerven is niet gebleken en de kosten van het bouwen van een nieuwe schuur in verhouding tot de gestelde verkoopwaarde zijn niet zodanig hoog dat van Hiddema gevergd kon worden genoegen te nemen met de verkoopwaarde. De in het arrest uit 1993 voorgeschreven afweging wordt derhalve gemaakt en Hiddema heeft recht op de objectief berekende herbouwkosten. Bij een dergelijke abstracte wijze van schadeberekening is niet van belang of Hiddema al dan niet daadwerkelijk tot herbouw is overgegaan, zodat het feit dat Hiddema de schuur niet heeft herbouwd maar aan zijn zoon heeft verkocht, aan zijn recht op vergoeding van de herbouwkosten niet afdoet.
De Hoge Raad herhaalt de kern uit het arrest Schravendijk/Den Haag48 en laat vervolgens het oordeel van het Hof dat er in het concrete geval onvoldoende aanleiding is van Hiddema te verlangen dat hij zijn aanspraak beperkt tot de waardevermindering in stand onder meer omdat Hiddema de schuur wel van plan was te herbouwen, doch dat niet ging omdat de provincie de herbouw niet toestond op de beoogde plaats en tussen hem en zijn schadeverzekeraar langdurig is gesteggeld over de omvang van de verzekeringsuitkering. Verder speelt een rol dat hij, inmiddels 65 jaar oud, de schuur heeft overgedragen aan zijn zoon, die het bedrijf heeft voortgezet en ter plaatse een andere schuur heeft gebouwd, terwijl alle rechten die Hiddema in verband met de brand tegen derden kon doen gelden, bij hem zijn verbleven.
De uitkomst bevredigt niet: waarom zou Hiddema bijna het drievoudige van de getaxeerde waarde moeten ontvangen, terwijl herstel economisch gezien niet verantwoord is en bovendien uitblijft? Wij onderschrijven de hoofdlijn van het arrest Van Schravendijk/Den Haag: de eigenaar moet onder omstandigheden het recht hebben een pand te herstellen ook wanneer deze herstelkosten de waardevermindering overtreffen. Met de waardevermindering heb je nu eenmaal niet de oorspronkelijke panden terug. Het gaat hier echter wel om een uitzondering op het belangrijke uitgangspunt dat herstel (en dus vergoeding van herstelkosten) niet aan de orde is wanneer dat economisch gezien niet verantwoord is. Wat ons betreft brengt dat mee dat men, anders dan in het reguliere geval waarin herstel economisch verantwoord is, wel degelijk tot daadwerkelijk herstel verplicht is; anders dan het Hof meent zou hier dus juist niet geabstraheerd moeten worden van de vraag of herstel plaats heeft gevonden. Gaat men in een dergelijk uitzonderingsgeval niet tot herstel over, dan kan men dan ook niet de herstelkosten vorderen, maar zal men met minder genoegen moeten nemen. Dat kan de getaxeerde waarde ten tijde van de brand zijn, maar zou in een geval als het onderhavige ook kunnen bestaan in de verlaging van de bedrijfsovernameprijs die Hiddema zich naar aanleiding van de brand heeft moeten laten welgevallen; die twee (waarde en prijsverlaging) hoeven niet samen te vallen.
De ommekeer van de omkeringsregel
Het is een vast onderdeel van deze kroniek: de omkeringsregel. Dat de Hoge Raad zo regelmatig 'nadere uitleg' moet geven, kan hij op zijn eigen conto schrijven. Hij heeft immers zelf de indruk gewekt dat de regel een ruim toepassingsbereik zou hebben. De laatste arresten staan duidelijk in het teken van het terugdringen van die gedachte. Richtinggevend zijn de twee arresten van eind 200249 waarin is 'verduidelijkt' dat sprake moet zijn van schending van een norm die ertoe strekt een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade voorkomen.
In twee recente arresten is toepassing van dit verscherpte regime aan de orde.50 Opmerkelijk is de zaak van de keelkankerpatiënt die slaaptabletten had geslikt en niet wekbaar bleek.51 Waarnemend huisarts J. wordt door B. verzocht langs te komen bij haar echtgenoot K., die al bijna achttien uur sliep na het innemen van twee tabletten Seresta 50 mg. Na een onderzoek heeft J. B. medegedeeld dat hij verwachtte dat K. binnen een paar uur wakker zou worden, doch dat zij, als dit niet zo was of de situatie zou verslechteren, hem dan wel zijn opvolger, moest opbellen. B. heeft niet opgebeld. De volgende ochtend heeft zij incontinentieluiers gehaald bij de eigen huisarts die, gealarmeerd door de mededeling dat K. nog steeds niet aanspreekbaar was, een ambulance heeft gebeld. K. bleek inmiddels overleden. Er is geen post mortem onderzoek verricht. J. is tuchtrechtelijk veroordeeld omdat sprake was van een onnatuurlijke toestand in welke situatie eigenlijk onmiddellijke opname ter observatie had moeten plaatsvinden. In de procedure tegen J. staat de problematiek van de onzekerheid omtrent het c.s.q.n.-verband centraal. Wat zou er bij een beter advies zijn gebeurd en wie moet nu wat bewijzen? De rechtbank heeft de omkeringsregel toepasselijk geacht. Het Hof overweegt dat toepassing van de omkeringsregel op zichzelf juist is, zij het dat in dit geval de doodsoorzaak niet is vastgesteld, aangezien er geen obductie of sectie heeft plaatsgevonden, zodat J. in bewijsnood is gebracht hetgeen volgens het Hof voor risico van B. dient te komen. De omkeringsregel blijft buiten toepassing en B. mag bewijzen dat de dood van K. een rechtstreeks gevolg is van het handelen of nalaten van de arts.
De Hoge Raad neemt de arresten uit 2002 als vertrekpunt en geeft dan aan dat het Hof niet tot uitdrukking heeft gebracht welke tot voorkoming van een specifiek gevaar strekkende norm de arts zou hebben geschonden. Kennelijk heeft het Hof geoordeeld dat dat niet mogelijk was en overigens ook niet noodzakelijk, omdat toch niet kan worden gezegd dat zich een specifiek gevaar heeft verwezenlijkt. De doodsoorzaak is niet komen vast te staan, het-geen voor toepassing van de omkeringsregel wel noodzakelijk was geweest. Deze gedachtegang geeft niet blijk van miskenning van de omkeringsregel. De Hoge Raad geeft daarmee duidelijk aan dat het van belang was te weten waardoor de dood nu precies is veroorzaakt. In een obiter dictum stelt de Hoge Raad dat in vele gevallen van foutief medisch handelen als norm die de arts zou hebben geschonden, slechts kan worden aangewezen de in artikel 7:453 BW neergelegde algemene norm (handelen als goed hulpverlener). In die gevallen zou dan geen plaats zijn voor de omkeringsregel, wel eventueel voor andere bewijsrechtelijke tegemoetkomingen. Het is hooguit 'niet uitgesloten' dat er wél een norm is die een patiënt tegen een specifiek gevaar beoogt te beschermen - zoals wanneer in een protocol gedragsregels zijn neergelegd52 -zodat de omkeringsregel eventueel wel toepassing kan vinden. De boodschap is duidelijk: de algemene zorgvuldigheidsnorm van artikel 7:453 is onvoldoende specifiek om toepassing van de omkeringsregel te kunnen dragen. In wezen heeft de Hoge Raad toepassing van deze omkeringsregel bij medische aansprakelijkheid min of meer onmogelijk gemaakt. Bij eerdere gelegenheid had hij immers al beslist dat zij niet aan de orde is bij schending van de informatieplicht53, nu blijkt min of meer hetzelfde bij schending van de 'gewone' zorgvuldigheidsnorm.
Wat de Hoge Raad stelt voor artikel 7:453 gaat natuurlijk ook op voor andere algemene zorgvuldigheidsnormen zoals die in andere gevallen van beroepsaansprakelijkheid aan de orde zijn en voor de zorgvuldigheidsnorm van artikel 6:162. Intussen weet iedereen dat dergelijke normen in een casus worden geconcretiseerd54; de aldus geconcretiseerde norm is veelal wel specifiek genoeg. De Hoge Raad weet dit natuurlijk en hij laat ook theoretische ruimte voor dat geval doch zijn formulering ademt terughoudendheid: het is eerder uitzondering dan regel. Men kan het arrest daarom moeilijk anders lezen dan als een nieuwe poging de omkeringsregel verder 'in te trekken'.
Verjaring. De Hoge Raad heeft de leiding
Waar in het algemeen bij schade zowel een korte als een lange verjaringstermijn aan de orde zijn, geldt met ingang van 1 februari jl. voor personenschade dat slechts een korte verjaringstermijn van 5 jaar aan de orde is (art. 3:310 lid 5). Daarmee is eens temeer van belang te weten wanneer deze termijn aanvangt. De Hoge Raad had al beslist dat het bij toepassing van artikel 3:310 BW gaat om daadwerkelijke bekendheid met schade en aansprakelijke persoon. De tekst van het nieuwe lid 5 wijkt hiervan af in die zin dat van een zekere objectivering op het punt van bekendheid wordt uitgegaan, doch dit zal zo snel mogelijk worden rechtgezet.55 Ook voor het vijfde lid is het daarom van belang de rechtspraak met betrekking tot lid 1 te volgen.
De Hoge Raad heeft van zich doen spreken in het arrest Saelman/AZ VU waarin de ouders van Jasper namens hun kind schadevergoeding vorderen wegens tekortschietend medisch handelen bij de geboorte van Jasper. Wegens foetale nood is Jasper toen via een keizersnede geboren. Er was meteen sprake van stoornissen als gevolg van zuurstofgebrek, doch na de geboorte ontwikkelde Jasper zich behoorlijk. Zijn ouders vernemen in 1994 in een gesprek met het ziekenhuis dat bij de geboorte in 1987 eigenlijk te laat is ingegrepen door de behandelend arts. Wanneer zij in 1996 het ziekenhuis aanspreken doet dat een beroep op verjaring. Het Hof was van oordeel dat de verjaringstermijn al bij de geboorte begon te lopen, omdat toen ook voor de ouders al duidelijk was dat hun kind een hersenbeschadiging had opgelopen en tevens wie voor de ontstane schade aansprakelijk waren te stellen voorzover er aansprakelijkheid was. In cassatie is dan de vraag of voor aanvang van de termijn in afwijking van de tekst van artikel 3:310 lid 1 BW nodig is dat de gelaedeerde de oorzaak van zijn schade kent en dat hij weet dat er inderdaad aansprakelijkheid is.
In zijn kernoverweging komt de Hoge Raad tegen de achtergrond van zijn eigen rechtspraak en de literatuur 'thans' tot het oordeel dat de korte verjaringstermijn pas begint te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van deze schade in te stellen.56 Voor letsel bij de geboorte dat door het natuurlijk verloop van zwangerschap en bevalling zou kunnen zijn veroorzaakt, houdt dat dan in dat de termijn pas loopt zodra de gelaedeerde of diens wettelijk vertegenwoordiger, voldoende zekerheid - niet absolute zekerheid - heeft gekregen dat het letsel (mede) is veroorzaakt door tekortschietend medisch handelen.
De kernoverweging roept vragen op en de praktijk zal graag bereid zijn die op te werpen. Een van die vragen is of bekendheid met de oorzaak van de schade steeds nodig is. Een recent arrest maakt duidelijk dat dat niet zo is57: in deze zaak ging het om waterschade die het gevolg was van foutief handelen van een aannemer; voor het kunnen instellen van de rechtsvordering was het in casu niet relevant of het ging om waterschade door lekkage dan wel door vochtophoping van binnenuit. In beide gevallen was duidelijk wie moest worden aangesproken. Een andere vraag is wat rechtens is in geval van een gebrek aan kennis van het recht. Is men daadwerkelijk in staat een rechtsvordering in te stellen wanneer men weliswaar weet dat er schade is, wie daarvoor verantwoordelijk is, maar niet, bij gebreke van kennis omtrent het recht, dat deze persoon daarvoor ook aansprakelijk is?
En dan is er nog de categorie van gevallen waarin er wel de vereiste bekendheid is doch men desondanks niet in staat is een vordering in te stellen. Bekend zijn de arresten inzake seksueel misbruik en kindermishandeling waarin de vordering niet kon worden ingesteld vanwege psychische aan de dader toe te rekenen omstandigheden.58 Met zijn 'nieuwe' formulering suggereert de Hoge Raad ook met psychische overmacht die niet aan de dader is toe te rekenen rekening te houden en misschien ook nog wel met andere niet in de psychische sfeer liggende omstandigheden die belemmeren dat de benadeelde een vordering instelt. Maar woorden al te letterlijk nemen is zelden verstandig en hier waarschijnlijk ook niet. De Hoge Raad zal er op kunnen rekenen dat hij zijn onderhavige arrest over verjaring bij gelegenheid zal moeten verduidelijken.
Goederenrecht
Stille cessie een feit. Systeemkritiek
Op 1 oktober aanstaande zal een nieuw lid 3 van artikel 3:94 BW in werking zal treden, waarbij een stille cessie (cessie zonder de als regel constitutief vereiste mededeling aan de debitor cessus) mogelijk wordt van vorderingsrechten op naam, die ten tijde van de levering bestaan of rechtstreeks zullen worden verkregen uit een bestaande rechtsverhouding.59 Het opmaken van een authentieke of een geregistreerde onderhandse akte volstaat voor een zodanige stille cessie. De financiële praktijk van in het bijzonder securitisation, waarbij het gaat om grote aantallen cessies, hoeft zijn heil dan niet meer te zoeken in stille verpanding (art. 3:239 BW). Onlangs is aan het nieuwe artikellid nog een zin toegevoegd overeenkomstig het bepaalde voor de stille verpanding in artikel 3:239 lid 4 BW.60 De verkrijger (cessionaris) bij een stille cessie wordt slechts uit hoofde van artikel 3:88 lid 1 BW beschermd tegen beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder (de cedent) indien hij tot het tijdstip van de mededeling aan de debitor cessus te goeder trouw is ten aanzien van diens beschikkingsbevoegdheid. A.F. Salomons acht het opmerkelijk dat de aansluiting bij artikel 3:88 BW meebrengt dat de stille cessionaris dienovereenkomstig wel beschermd kan worden tegen een eerdere stille cessie (die niet het gevolg was van onbevoegdheid van de toenmalige cedent), maar niet tegen een eerder gevestigd stil pandrecht.61
De nieuwe regeling in zijn algemeenheid is onder vuur genomen door Biemans, die op goede gronden betoogt dat de beoogde aansluiting bij de regeling van het stille pandrecht niet juist is en ook van mening is dat de nieuwe wet niet goed aansluit bij het recht van de ons omringende landen.62 Ten eerste acht hij het vereiste van een authentieke of geregistreerde onderhandse akte onnodig. Dit vereiste geldt bij de vestiging van een stil pandrecht om zekerheid te hebben omtrent het moment van vestiging , omdat meerdere verpandingen van hetzelfde goed mogelijk zijn (rangregeling). Die ratio geldt niet bij cessie. Zoals in de ons omringende landen volstaat een onderhandse akte. Ten tweede verdienen de twee leveringsvormen van de cessie (met en zonder mededeling) heroverweging ten gunste van cessie zonder constitutief vereiste mededeling. Dat loopt meer in de pas met andere Europese rechtstelsels. Het stille pandrecht is geïntroduceerd, omdat bij de invoering van het BW alleen een openbare cessie bestond, zodat het een cirkelredenering is om de stille cessie te baseren op de figuur van een stil pandrecht. Ten derde heeft stille cessie - anders dan stil pandrecht - volgens de wetgever het gevolg dat de cessionaris, nu een mededeling aan de debiteur geen constitutief vereiste voor de overdracht is, aanstonds rechthebbende en schuldeiser is, terwijl zijn inningsbevoegdheid eerst, overeenkomstig stil pandrecht (art. 3:246 lid 1 BW), ontstaat na mededeling. Indien de schuldenaar aan de cessionaris betaalt vóórdat mede deling is gedaan, betaalt hij - anders dan bij een stil pandrecht - relatief bevrijdend (want aan de schuldeiser, zij het een inningsonbevoegde). De schuldenaar zou in dat geval genoopt kunnen worden alsnog aan de cedent te betalen wil hij jegens die bevrijdend betalen. Hier kan ongerechtvaardigde verrijking bij wijze van verweer (als prachtig uitgewerkt door Hartkamp in zijn Amsterdamse oratie) goede diensten bewijzen. Waar de cedent gehouden is tot afdracht aan de cessionaris, kan een (tweede) betaling aan de cedent leiden tot ongerechtvaardigde verrijking van hem of de cessionaris aan wie de cedent moet afdragen. Het is daarom verkieslijk tot uitgangspunt te nemen - zoals in de ons omringende landen - dat de schuldenaar na een cessie bevrijdend kan betalen aan de cedent zolang aan hem geen mededeling is gedaan en hij niet op de hoogte was van de cessie of de cessie heeft erkend.
Wij zijn overigens benieuwd of de introductie van de stille cessie zal worden gevolgd door de afschaffing van het fiducia-verbod (art. 3:84 lid 3 BW). In het nieuwe BW van de Antillen en Aruba is het fiducia-verbod wijselijk niet opgenomen.
Retentierecht jegens derden; niet alles hangt met alles samen
Een containerverhuurbedrijf verhuurt containers aan een transportbedrijf. Een aantal van die containers staat op het terrein van een depothouder. Het transportbedrijf is zijn betalingsverplichtingen jegens het containerverhuurbedrijf niet nagekomen en dat eist de van hem gehuurde containers op die zich bij de depothouder bevinden. De depothouder weigert afgifte met een beroep op het retentierecht wegens een vordering op het transportbedrijf uit overeenkomsten met betrekking tot andere containers dan die van het containerverhuurbedrijf gehuurde (eigen containers van het transportbedrijf en van anderen gehuurde containers). Ingevolge artikel 3:291 lid 2 BW werkt een retentierecht alleen tegenover een derde met een ouder recht op de zaak (het containerverhuurbedrijf als eigenaresse van de containers) indien de vordering van de retentor (de depothouder) voortvloeit uit een overeenkomst met betrekking tot de zaak tot het sluiten waarvan de schuldenaar (het transportbedrijf) bevoegd was, althans dat de retentor geen reden had aan die bevoegdheid te twijfelen. De pijn in deze zaak zit hem erin dat de retentor (de depothouder) zaken van een derde terughoudt waarop zijn vordering jegens het transportbedrijf geen betrekking had. Hoe strikt moet het vereiste van samenhang tussen de vordering van de schuldeiser en de teruggehouden zaak worden opgevat? Strikt, volgens de Hoge Raad.63 Het retentierecht jegens een derde met een ouder recht kan alleen worden uitgeoefend als er een (voldoende) verband bestaat tussen de vordering van de schuldeiser en de zaak die het betreft. Het retentierecht kan alleen worden uitgeoefend op zaken waarop de vordering betrekking heeft en derhalve niet voor vorderingen die betrekking hebben op andere opgeslagen of gerepareerde zaken. Dit noopt de derde (de depothouder) ertoe een deugdelijke administratie bij te houden van de per zaak verrichte werkzaamheden (bewaring en/of reparatie). Het inroepen van een retentierecht jegens derden met een ouder recht is derhalve in meer

Re: op zoek naar onderwerpen WCK voor 1986(aandelenlease)

Geplaatst: 15 nov 2004 10:13
door Okerene
Croosjes, dit rollletje behang krioelt teveel voor mijn ogen.

Waarschijnlijk goed bedoeld maar een streepje (witregel) hier en daar kijkt rustiger. En de kopjes vet maken. Het kost wat meer tijd maar dan heb je er ook wat aan.
Trouwens alleen de inleiding is belangrijk als je goed gelezen hebt. De rest kan je inkorten. Dan blijft het beter leesbaar. Een url is bij zulke lappen ook handig.
Inleiding
Waar deze kroniek niet over gaat
http://www.pay-back.nl/Documenten/03092 ... srecht.doc

Overigens is de inhoud voor sommigen wel interessant.


Okerene :)

Re: op zoek naar onderwerpen WCK voor 1986(aandelenlease)

Geplaatst: 15 nov 2004 11:17
door impact
...

Re: op zoek naar onderwerpen WCK voor 1986(aandelenlease)

Geplaatst: 15 nov 2004 14:59
door croosjes
impact,als dat zo zou wezen vermeld ik dat.

Re: op zoek naar onderwerpen WCK voor 1986(aandelenlease)

Geplaatst: 15 nov 2004 19:30
door Ikwaseenbeetjedom
Geplaatst op 14 Nov 2004 23:17 door croosjes

voor iedereen op dit forum ... ... ...


Een 82-jarige man, die regelmatig een verwarde indruk maakte, verkoopt een deel van zijn huisperceel met daarop een loods aan zijn neef en diens vrouw. Tussen de verkoper en de kopers bestond een vertrouwensrelatie. Het initiatief tot de verkoop ging uit van de kopers. De kopers hebben aan een taxerende makelaar aangegeven dat de taxatie diende te geschieden op basis van een in gebruik zijnde schuur (waarde f. 20 000). De kopers houden voor zich dat de grond tevens is te kwalificeren als bouwgrond. Korte tijd later wordt het perceel als bouwgrond getaxeerd op f. 175 000. De verkoop is voor de oude man derhalve zeer nadelig, niet alleen omdat de taxatie te laag is, maar ook omdat zijn eigen woning minder waard is geworden door de splitsing van zijn perceel. Namens zijn erfgename werd een beroep gedaan op misbruik van omstandigheden ter vernietiging van de koopovereenkomst. Het hof wees die vordering af. Het oordeelde dat niet vastgesteld kon worden of de oude man daadwerkelijk de ziekte van Alzheimer had, dat het mogelijk was dat de verkoper de kopers wilde bevoordelen gelet op hun vertrouwensband, dat een notarisklerk heeft aangegeven dat hij niet aan de geestelijke vermogens van de verkoper twijfelde en dat de oude man een sterke persoonlijkheid had.
Graag een korte uitleg croosjes, wat dit met legio lease te maken heeft?

Re: op zoek naar onderwerpen WCK voor 1986(aandelenlease)

Geplaatst: 15 nov 2004 23:30
door croosjes
ikwaseenbeetjedom,vergelijk het maar met de folders van legiolease

Re: op zoek naar onderwerpen WCK voor 1986(aandelenlease)

Geplaatst: 18 nov 2004 10:11
door croosjes
allemaal:WCK verdediging



Uitspraak 22 december as. Blijft lastig verhaal voor Rechter en advocaat

Re: op zoek naar onderwerpen WCK voor 1986(aandelenlease)

Geplaatst: 30 mei 2009 00:53
door maalnietomme
Croosjes kan de pot op met zijn WC . Kaatje ging eens water halen . Is of dronken geworden of verdronken.

Re: op zoek naar onderwerpen WCK voor 1986(aandelenlease)

Geplaatst: 30 mei 2009 13:46
door B17
Croosjes boven het maximum van de WCK-grens dan is het niet van toepassing, daaronder wil Dexia niet dat het van toepassing is, vandaar Knuppe mit Umlaut een vier kreeg toebedeeld toen hij voor de camera zat.

Denk maar aan huurkoop, en zorgplicht Dexia wil niet dat er recht is,
zij maken de dienst uit

Re: op zoek naar onderwerpen WCK voor 1986(aandelenlease)

Geplaatst: 30 mei 2009 14:35
door croosjes
het proces wordt pas gestopt omdat de gedupeerden het geld aan
gereikt krijgt,dus wie is de baas Dexia of de gedupeerden.Een voorbeeld
een proces kan je door laten lopen tot de hoge raad met de zorgplicht.
Hier had al een uitspraak over kunnen zijn.Maar de gedupeerden neemt het aanbod aan en einde proces.Vraag aan piet,zou deze doorgegaan zijn tot de hogeraad als zorgplicht van toepaasing was Nou hoor ik iedereen denken ?.Nee dus hier was een uitspraak die goed viel voor hem zelf.

Gr.Andre

Re: op zoek naar onderwerpen WCK voor 1986(aandelenlease)

Geplaatst: 30 mei 2009 18:41
door croosjes
Bartels Advocaten aast op verzuim zorgplicht
27-05-2009 • 28 reacties

Bartels Advocaten gaat bij hypotheekadviseurs schades verhalen die huiseigenaren lijden als gevolg van te hoge hypotheeklasten. De Zeister raadslieden willen daartoe gaan aantonen dat tussenpersonen of banken hun zorgplicht hebben geschonden. Mensen worden opgeroepen zich aan te melden via de website www.tehogehypotheek.nl.
"Ons, maar ook De Nederlandsche Bank en de AFM, valt het op dat banken en tussenpersonen erg makkelijk bezig zijn geweest met het verstrekken van hypotheken", zegt jurist Carlo Fiscalini, initiatiefnemer van de website tehogehypotheek.nl. "Dat behoeft aandacht, vandaar dit initiatief."

Op de website luidt de oproep als volgt: 'Bent u huiseigenaar en heeft u betalingsproblemen als gevolg van een te hoge hypotheek? Misschien dat ook uw tussenpersoon of bank zich niet aan de regels heeft gehouden'. Als Bartels Advocaten vaststelt dat een bank of hypotheekadviseur de zorgplicht tegenover een bepaalde huiseigenaar heeft geschonden, zullen zij met de desbetreffende partij in overleg treden. Het eerste doel is het vinden van een oplossing zonder gerechtelijke procedure. "Daarbij kan worden gedacht aan een betalingsregeling, gedeeltelijke kwijtschelding of het creëren van een noodvoorziening vanuit de bank", zegt Fiscalini. "Wordt geen oplossing gevonden, dan volgen rechtsmaatregelen."


Reacties
29-05-2009 • mark

Nou een klein beetje gelijk kan ik ze helaas wel geven. Alleen deze manier van aanpakken lijkt me lijkenpikkerij.

Ik kom in de praktijk wel diverse hypotheken tegen welke eenmaal jaren geleden zijn afgesloten en waar naderhand nooit meer over is gesproken, lees onderhoud op is gepleegd.
Is dit niet verstandig ? Aangezien er de laatste 10 jaar veel hypotheken op basis van belegging zijn afgesloten lijkt mij het logisch dat je als tussenpersoon de klant erop wijst dat in het verleden is gerekend met een rendement van 8 % of zelfs meer. Nu blijkt dat dit de laatste 10 jaar niet gehaald is lijkt het me ook zo dat het einddoel nooit behaald kan worden.
Een klant moet hier toch voor gewaarschuwd worden.
Kortom ZORGPLICHT.......

29-05-2009 • popi

@pollo,
Ik denk dat verzekeraars maar wat blij zijn met die woekerpolisclaimstichtingen. Nu komen ze (of lijken ze) er met een appel en een ei vanaf te komen. Compensatieregelingen die slechts 5 tot 10% van de werkelijke schade bij polisbezitters vergoeden.
29-05-2009 • Rense

@XXXXX
Als jij dit gedaan hebt zitten er bij jouzelf ook een paar steekjes los. Waarom zou je een hypotheek opnemen - gaan beleggen - rente betalen - winst opstrijken!!
Denk eens logisch na, wordt wakker en oordeel eerst over jezelf voordat je ook maar iemand aansprakelijk wilt stellen!!

Succes....
29-05-2009 • andré

Wat was het aantrekkelijk: spaarloon met lijfrente, aandelenlease, hypotheken afbetalen met 19% rendement en nu : nou ja het is bekend!
Wat is het aantrekkelijk: 1000 euro naar bartels voor royal palm, 1000 euro naar bartels voor easylife, 1000 euro naar bartels voor woekerpolis, 1000 euro naar bartels voor te hoge hypotheek enz enz. En straks ?
2015 nieuwsbericht: woekeradvocaat met geld ervan door, commentaat bartels "ik had toch geen garantie gegeven!"
29-05-2009 • XXXX

Beste Schade- Adviseur, bedankt, maar mijn gedachte ging naar de bemiddelaar uit, in hoeverre je deze persoon, nu blijkt, dat deze persoon ook bij betrokken is, aan te pakken is! cq taxateur, hypo-bank.Je kan toch niemand meer vertrouwen, zie commentaar Bartels Adv.
29-05-2009 • Schade adviseur

Beste XXXX,

Het beste kun je naar de desbetreffende bemiddelaar gaan en de zaak voorleggen.

Wat betreft direct advies, ik vind dat zoiets niet kan, advies geven zonder alle ins en outs te weten.Het gaat hier niet over een pak melk dat over de datum is!

Succes!
29-05-2009 • XXXX

zou iemand een direct advies kunnen geven, bv.
Door bemiddelaar een 2. hypotheek opgenomen en het geld in WSM investeert. Beide zaken, hypo en invest zijn door de zelfde persoon geregeld. A. Kan de hypo niet meer betalen--zonder de winstuitkering--B zoals het er nu uitziet, ben ik het geld ook nog kwijt.
28-05-2009 • M. Vermeulen

Beste schade-adviseur,

Klopt, de Mavo was 4 jaar. Maar ik heb het vermoeden, gezien de inhoud van sommige reacties, dat velen in onze branche er 6 jaar over hebben gedaan....
28-05-2009 • Peter

Ik vind die Bartels toch een beetje aan lijkenpikkerij doen, een beetje de DSB bank onder de advocaten zeg maar...
28-05-2009 • Harry B.

Wat in al deze discussies nagenoeg door een ieder over het hoofd wordt gezien is de houding en de eisen van de klant, ze hebben onvoldoende geld om bv. een TV of auto te komen en zijn alleen geïnteresseerd in het "hebben" en wat dat dan vervolgens per maand moet gaan kosten. Dat geld ook voor de hypotheek. Ik sluit zelf geen hypotheken omdat in als verzekeringsconsultant gespecialiseerd ben in het helpen van mensen die een geschil hebben met een tussenpersoon bank of verzekeraar. Verzekeraars en banken scoren binnen mijn praktijk het hoogst. Dus mijn conclusie is dat de meeste tussenpersonen gewoon netjes hun werk doen. Wanneer je als verkoper van het product hypotheek de klant wil behoeden voor toekomstige betalingsproblemen wordt je dat door die klant echt niet in dank afgenomen en gaat hij net zo lang zoeken tot hij een ander vindt die zo'n te hoge hypotheek wel voor hem wil regelen. Bovendien wat is nu eigenlijk een te hoge hypotheek? Dat is een uiters subjectief gegeven. De een wil kost wat kost (en het kost dan ook wat) in dat droomhuis gaan wonen en is bereid om af te zien van andere luxe dingen des levens en hoor je dan ook niet klagen over zijn te hoge hypotheek. Het zijn alleen de rupsen nooitgenoeg die in de problemen komen, zij willen alles; een te duur huis, minimaal een Mercedes of BMW, vijf keer per jaar met vakantie en dat alles van een loon dat men als vakkenvuller bij een supermarkt verdient, tja, dan gaat het echt een keer mis.