SJZ schreef: Hoezo is dat een "basisregel". Staat die regel in de wet? Waar dan?
Dat volgt uit de definitie van 'tekortkoming'. Tekortkoming betekent immers dat een overeenkomst niet wordt nagekomen. Als een bepaalde handeling volgens de overeenkomst is toegestaan, dan kan er dus geen sprake zijn van een tekortkoming...want de handeling is in lijn met de overeenkomst.
Is toch simpel?
Als een winkelier zegt "ja hoor, neem die spullen maar mee zonder te betalen"...dan kan ie ook niet even later de politie opbellen om aangifte te doen van diefstal.
Als een optioegerechtigde zegt "ja hoor verkoop maar aan Klaasje", dan kan ie niet even later komen klagen dat er toch aan hem moet worden verkocht.
Dat snapt toch ieder normaal mens, of niet?
SJZ schreef:
Toch blijft het raar dat uw echtgenoot die koopoptie heeft gegeven, dat is de bron van alle ellende geweest.
De rechter heeft vastgesteld dat het enkele doel was te voorkomen dat er "willekeurige derden" in het pand zouden komen. De bron van ellende is dat de rechter van mening is dat ik als echtgenote een "willekeurige derde ben". Als de rechter mij niet onder de categorie "willekeurige derden" had geschaard, was er niks aan het handje.
Daarbij is de rechter ook nog eens buitengewoon gewiekst te werk gegaan.
De overeenkomst bestond namelijk niet enkel uit een optie, doch ook uit een voorkeursrecht.
Als mijn echtgenoot bij leven wilde verkopen, moest ie eerst aan die derden aanbieden. Hij mocht dan echter nadere voorwaarden aan de verkoop verbinden. Zo er geen overeenstemming werd bereikt stond het mijn echtgenoot dan vrij aan derden te verkopen onder dezelfde voorwaarden.
Dus mijn echtgenoot kon tijdens zijn leven noch van gedachten veranderen en de woning onder andere voorwaarden (dan bij de optie) aanbieden.
Dit voorkeursrecht bood dus helemaal geen garantie op verkrijging van de woning tegen gunstige voorwaarden.
De derden hebben hun vordering dan ook niet op dit recht gestoeld.
Zou de rechter hebben vastgesteld dat de levering aan mij in strijd was met dit voorkeursrecht en dat er derhalve een vordering op basis van dit recht was ontstaan, dan had de rechter de eis niet kunnen toewijzen...bij het voorkeursrecht moesten partijen immers het eerst nog eens worden over de voorwaarden van de verkoop en de derden hadden hun eis niet op dit recht gestoeld.
Daarom heeft de rechter gesteld dat ik bij leven (toen de woning aan mij werd geleverd) geen willekeurige derde was, maar bij overlijden opeens wél.
Als mijn echtgenoot de woning niet aan mij had mogen leveren, zou er een vordering uit het voorkeursrecht zijn ontstaan en kon de eis dus niet worden toegewezen. Is toch paradoxaal, dat nu ik de woning wél geleverd mocht krijgen ik in een ongunstigere positie verkeer?