LET OP: Dit topic is meer dan drie jaar geleden geplaatst. De informatie is mogelijk verouderd.

[ archief ] Annotatie Prof Kalkman bij Crommentuyn-uitspraak

Bespreek hier de ontwikkelingen in de woekerpolis-affaire
juwita
Berichten: 901
Lid geworden op: 01 aug 2008 13:46

Annotatie Prof Kalkman bij Crommentuyn-uitspraak

Ongelezen bericht door juwita »

Voor de liefhebbers. Over de woekerpolis-uitspraken en ontwikkelingen is ook in de juridische vakpers steeds vaker te lezen. De komende tijd zal ik (samenvattingen van ) relevante artikelen op dit subforum plaatsen. Deze artikelen worden veelal (dus: niet altijd) geschreven door juristen/advocaten die aan de kant van verzekeraars staan (voor hen werken). Prof. Kalkman is er zo een. De druiven lijken nogal zuur bij hem. Hieronder zijn annotatie. Deze (vak)informatie is ook voor procederende woekerpolis-gedupeerden van belang, omdat zij hiermee kennis kunnen nemen van de standpunten die de ''wederpartij'' gaat of kan gaan innemen.
Noot van
Prof. dr. W.M.A. Kalkman
1. De feiten
In deze zaak ging het om twee personen (hierna gezamenlijk te noemen: de verzekeringnemer) die in 1999 bij de verzekeraar voor de duur van 20 jaar een drietal met elkaar samenhangende verzekeringen hebben gesloten, waaronder een beleggingsverzekering voor de opbouw van vermogen op de einddatum van de verzekering. Bij het aangaan van de verzekeringen is de verzekeringnemer bijgestaan door een tussenpersoon. Deze tussenpersoon werkte onafhankelijk van de verzekeraar, kon niet als een gebonden agent worden beschouwd en stond niet door een vennootschapsrechtelijke constructie of anderszins onder overwegende invloed van de verzekeraar. De beleggingsverzekering is in 2007 afgekocht, terwijl de andere (overlijdensrisico)verzekeringen ten tijde van de afkoop zijn vervallen. Kern van de klacht van de verzekeringnemer is dat aan de beleggingsverzekering hoge kosten waren verbonden en dat deze pas na het aangaan van de verzekering en/of op een niet heldere wijze aan de verzekeringnemer zijn meegedeeld.
De Geschillencommissie Financiële Dienstverlening heeft de vorderingen van de verzekeringnemer toegewezen en de verzekeraar veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding. Zowel de verzekeraar als de verzekeringnemer gaan in hoger beroep van de beslissing van de Geschillencommissie bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. In hoger beroep komt een aantal thema’s aan de orde, die ik in deze annotatie zal bespreken.
2. Bewijs verzending en ontvangst informatie over kosten
De verzekeringnemer verwijt de verzekeraar hem voorafgaand of ten tijde van het sluiten van een aantal (beleggings)verzekeringen niet (goed of volledig) te hebben geïnformeerd over de kosten van deze verzekeringen (de voorwaarden die betrekking hebben op de kosten worden door de Commissie van Beroep aangeduid als kernbeding). De verzekeraar betwist dit en stelt dat de verzekeringnemer wel over de kosten is geïnformeerd omdat die waren opgenomen in de polisvoorwaarden. De verzekeringnemer stelt dat hij deze polisvoorwaarden niet heeft ontvangen.
De Commissie van Beroep oordeelt dat wanneer de verzekeringnemer ontkent de polisvoorwaarden te hebben ontvangen, de verzekeraar moet bewijzen enerzijds dat hij de polisvoorwaarden heeft verzonden en anderzijds dat de verzekeringnemer die heeft ontvangen (r.o. 4.1.2). Dit oordeel is — blijkens de verwijzing van de Commissie van Beroep naar het arrest van de Hoge Raad van 4 juni 2004, NJ 2004, 411 — ontleend aan de jurisprudentie van de Hoge Raad inzake het beroep op een bevrijdend verweer. In het geval van een bevrijdend verweer erkent de verzekeraar de door de verzekeringnemer gestelde feiten wel, maar wijst hij op een andere rechtsregel waardoor het door de verzekeringnemer bepleite rechtsgevolg niet intreedt. Voorbeelden van bevrijdende verweren zijn een beroep op verjaring, op een ontbindende voorwaarde of een uitsluitingsgrond in de polis. Ten aanzien van deze bevrijdende verweren heeft de Hoge Raad geoordeeld dat degene die op dat bevrijdend verweer een beroep doet, dient te bewijzen dat hij de mededeling naar het juiste adres heeft verzonden en bovendien aannemelijk dient te maken dat de mededeling (tijdig) aan de geadresseerde is aangeboden op de wijze die daartoe ter plaatse van de bestemming is voorgeschreven (zie HR 16 oktober 1998, NJ 1998, 897; HR 4 juni 2004, NJ 2004, 411; HR 23 juni 2000, NJ 517 en de uitspraken van de RvT van 21 mei 2001, 2001/29 en RvT 16 juni 2003, 2003/42 med).
Over dit aspect zou zeer wel anders geoordeeld kunnen worden, aangezien in deze zaak geen sprake is van een beroep op een bevrijdend verweer. De verzekeringnemer stelt namelijk als onderdeel van zijn vordering dat hij bepaalde informatie niet heeft ontvangen, hetgeen de verzekeraar betwist. De stelling dat informatieverplichtingen zijn geschonden leidt in het algemeen niet tot een omkering van de bewijslast. Hierbij is niet relevant of de informatie schriftelijk of mondeling is verstrekt, aangezien art. 3:37 lid 3 BW ziet op zowel mondelinge als schriftelijke mededelingen. De bewijslastverdeling bij schending van zorgplichten (waaronder het verstrekken van informatie valt) is door de Hoge Raad uitgewerkt in — onder meer — zijn arresten van 18 februari 1994, NJ 1994, 368 (informed consent bij medische aansprakelijkheid), 10 januari 1997, NJ 1999, 286 m.nt. WMK (beroepsaansprakelijkheid), 15 december 2006, NJ 2007, 203 m.nt. Mok en 11 juli 2008, RvdW 2008, 749 (vermogensbeheer). In HR 15 december 2006, NJ 2007, 203 m.nt. Mok oordeelt de Hoge Raad dat het verweer dat aan de zorgplicht is voldaan niet meebrengt dat verweerder de feiten moet bewijzen die hij aan dit verweer ten grondslag heeft gelegd, aangezien een dergelijk verweer niet kan worden aangemerkt als een beroep op een bevrijdend verweer.
De verzekeraar moet vanzelfsprekend de stelling van de verzekeringnemer gemotiveerd betwisten en heeft mogelijk zelfs een verzwaarde motiveringsplicht, hetgeen betekent dat de verzekeraar zijn betwisting met voldoende feitelijke gegevens moet onderbouwen. Doet de verzekeraar dat niet, dan is het aan het beleid van de rechter overgelaten welke sanctie hij in de gegeven omstandigheden passend acht.
3. Verstrekken van informatie via assurantietussenpersoon
De verzekeraar stelde dat de verzekeringsvoorwaarden door hem in een mapje zijn gedaan en dat het eventueel niet aan de verzekeringnemer verstrekken ervan door de tussenpersoon voor risico komt van de verzekeringnemer. De tussenpersoon verklaarde enerzijds dat hij vermoedde dat de verzekeringsvoorwaarden aan de verzekeringnemer zijn verstuurd, aangezien die de polis had ontvangen en polis plus voorwaarden als setje worden aangeleverd en anderzijds dat hij het onwaarschijnlijk achtte dat de verzekeringnemer wel het polisblad heeft ontvangen, maar niet de polisvoorwaarden.
De Commissie van Beroep oordeelt dat de verzekeraar in beginsel alle mededelingen moet doen aan de verzekeringnemer en wel aan diens aan de verzekeraar laatst bekende woonplaats. Hierbij verwijst de Commissie naar art. 7:933 lid 1 BW. Het sturen van de stukken aan de assurantietussenpersoon is onvoldoende omdat de assurantietussenpersoon niet de geadresseerde is en niet is gebleken dat de verzekeringnemer op geldige wijze woonplaats had gekozen bij de assurantietussenpersoon (r.o. 4.1.6.). Een beroep op art. 7:933 BW is naar mijn mening onjuist omdat deze bepaling ziet op informatieverstrekking die voortvloeit uit een reeds gesloten overeenkomst, terwijl het in casu gaat om informatieverstrekking in de fase van totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst, waarop art. 7:933 BW niet ziet.
Daarnaast verwijst de Commissie van Beroep naar de Code Rendement en Risico (hierna aangeduid als CRR), op grond waarvan de verzekeraar verantwoordelijk is voor de correcte naleving van de Code door het met de verzekeraar samenwerkende intermediair (art. 04 Algemene Bepalingen CRR). Hieruit volgt volgens de Commissie van Beroep dat wanneer een verzekeraar aan een tussenpersoon opdracht heeft gegeven een verzekeringnemer te voorzien van de vereiste gegevens en de tussenpersoon tekortschiet bij de uitvoering van deze opdracht, het de verzekeraar niet vrijstaat zich erop te beroepen dat dit tekortschieten voor rekening komt van de verzekeringnemer. Dit geldt ook in het geval waarin de verzekeringnemer aan de desbetreffende tussenpersoon opdracht had gegeven hem te adviseren omtrent het aangaan van een beleggingsverzekering en te bemiddelen bij het aangaan van de verzekering (r.o. 4.1.6).
Algemeen wordt aangenomen dat een onafhankelijke tussenpersoon optreedt als opdrachtnemer van de verzekeringnemer. Hij bemiddelt bij de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst tussen de verzekeraar en de verzekeringnemer. Hij heeft in het algemeen krachtens volmacht en/of lastgeving de opdracht om het contact met de verzekeraar te leggen. In het kader van het tot stand komen van de verzekering vraagt de assurantietussenpersoon meestal de offerte aan, verstrekt die (al dan niet vergezeld van advies) aan de verzekeringnemer, stuurt het door de verzekeringnemer ondertekende aanvraagformulier aan de verzekeraar, overlegt met de verzekeraar en kanaliseert de informatieverstrekking. Onder die omstandigheden lijkt het mij gerechtvaardigd tot uitgangspunt te nemen dat de verzekeraar in de fase van totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst de informatie kan (en zelfs moet) verstrekken aan de door de verzekeringnemer ingeschakelde assurantietussenpersoon. Daarmee voldoet hij aan zijn informatieverplichtingen jegens de verzekeringnemer. Wanneer de assurantietussenpersoon zich niet naar behoren van zijn taken kwijt zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend tussenpersoon mag worden verwacht, horen de gevolgen daarvan te worden toegerekend aan degene die de assurantietussenpersoon heeft ingeschakeld: de verzekeringnemer (zie in dit verband: J.G.C. Kamphuisen, ‘De verplichte informatieverstrekking: wanneer en aan wie?’, Pensioen Magazine februari 2003, p. 12-14.).
Een redelijke verdeling van de verantwoordelijkheid voor de correcte naleving van de code in de precontractuele fase brengt naar mijn mening dan ook mee dat tekortkomingen van de assurantietussenpersoon met betrekking tot het doorsturen van informatie die van de verzekeraar afkomstig is, behoort te worden toegerekend aan de verzekeringnemer.
4. Eigen verantwoordelijkheid verzekeringnemer
De Commissie van Beroep is van oordeel dat de verzekeringnemer als consument ervan mag uitgaan dat de hem verstrekte informatie door de verzekeraar op de voor hem relevante punten juist en volledig is. Om die reden heeft de verzekeringnemer in beginsel geen eigen verantwoordelijkheid om niet verstrekte informatie bij de verzekeraar op te vragen. Deze verantwoordelijkheid heeft hij wel indien hij wist of indien er geen twijfel over mogelijk was of moet zijn geweest, dat de wel verstrekte informatie op voor hem relevante punten onjuist of onvolledig was. Betekent dit oordeel dat wanneer de verzekeringnemer op het aanvraagformulier, de offerte of het voorblad van de polis leest dat op zijn verzekering polisvoorwaarden (waaronder mede zijn begrepen voorwaarden die zich kwalificeren als kernbedingen) van toepassing zijn waarvan hij de gelding heeft aanvaard, niet hoeft te worden verwacht dat hij deze toch opvraagt bij de verzekeraar als hij weet of behoort te weten dat hij die niet ontvangen heeft? In deze zaak vind ik het vreemd dat er zo weinig betekenis wordt toegekend aan de verklaring van de tussenpersoon dat hij het onwaarschijnlijk acht dat de verzekeringnemer wel het polisblad, maar niet de polisvoorwaarden heeft ontvangen, terwijl die samen in één map zaten (r.o. 4.1.4).
Naar mijn mening is het niet onredelijk van een verzekeringnemer te verlangen dat hij informatie opvraagt waarvan naar hij weet of behoort te weten uit de offerte, het aanvraagformulier of het polisblad dat die onderdeel uitmaakt van de overeenkomst die hij heeft gesloten en zich bewust is of behoort te zijn dat hij die informatie niet heeft ontvangen. Wanneer de verzekeringnemer zich laat bijstaan door een assurantietussenpersoon ligt het nog meer voor de hand om de eis te stellen dat niet verkregen informatie wordt opgevraagd. Wanneer de assurantietussenpersoon aangeeft geen reden te hebben om aan te nemen dat zijn opdrachtgever die informatie niet ontvangen heeft, dan zou het niet ontvangen hebben van de informatie door de verzekeringnemer toch niet aan de verzekeraar moeten worden toegerekend?
5. Omkering bewijslast causaal verband tussen niet-verstrekte informatie en sluiten verzekering
De verzekeraar erkende dat de verzekeringnemer bepaalde voorgeschreven informatie niet had ontvangen, maar — zo stelde de verzekeraar — de verzekeringnemer zou de overeenkomst ondanks het ontbreken van die informatie ook hebben gesloten. De Commissie van Beroep oordeelt dat in de klacht van de verzekeringnemer juist de stelling besloten lag dat hij de verzekering bij een juiste voorstelling van zaken niet zou hebben gesloten. De commissie oordeelt dat uit een oogpunt van effectieve rechtsbescherming en gelet op de met de desbetreffende bepalingen in Riav 1998, de beleidsregels van de verzekeringskamer en CRR beoogde rechtsbescherming van (aspirant) verzekeringnemers tegen de gevolgen van verkeerde of onvolledige informatie, tot uitgangspunt moet worden genomen dat causaal verband bestaat tussen de onvolledigheid of onjuistheid van de informatie en de beslissing om de verzekering aan te gaan dan wel haar niet te ontbinden. Het is aan de verzekeraar om aannemelijk te maken dat dit in het onderhavige geval anders was (r.o. 4.3.3). Deze overweging is bijna letterlijk ontleend aan het arrest van de Hoge Raad van 27 november 2009, LJN BH2162, RvdW 2009, 1403 (r.o. 4.11.2) inzake World Online e.a./VEB e.a.).
De Commissie van Beroep past hier de omkeringsregel toe. Deze omkeringsregel is een uitzondering op art. 150 Rv. In art. 150 Rv is bepaald dat de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast draagt van die feiten of rechten, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. De omkeringsregel, die door de Hoge Raad ontwikkeld is in aansprakelijkheidszaken, heeft betrekking op het causaal verband bij een onrechtmatige daad en een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een verbintenis. Met de omkeringsregel wordt de regel bedoeld dat indien door een als onrechtmatige daad of toerekenbare tekortkoming aan te merken gedraging het risico ter zake van het ontstaan van schade in het leven is geroepen en dit risico zich vervolgens verwezenlijkt, daarmee het causaal verband tussen die gedraging en de aldus ontstane schade in beginsel is gegeven en dat het aan degene die op grond van die gedraging wordt aangesproken is om te stellen en te bewijzen dat die schade ook zonder die gedraging zou zijn ontstaan, waarbij het in het kader van het te leveren tegenbewijs voldoende is om dit laatste aannemelijk te maken (HR 29 november 2002, NJ 2004, 304 m.nt. DA en HR 29 november 2002, NJ 2004, 305 m.nt. DA).
Voor toepassing van deze regel is vereist dat sprake is geweest van een gedraging in strijd met een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade en dat degene die zich op schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het specifieke gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt.
De Hoge Raad past in zijn arresten van 5 juni 2009 (LJN BH2815, RvdW 2009, 683 (DEXIA); LJN BH2811, RvdW 2009, 684 (LEVOB), en LJN BH2822, RvdW 2009, 685 (AEGON)) inzake effectenleaseovereenkomsten de omkeringsregel alleen toe in een zeer specifieke situatie. In deze arresten bevestigt de Hoge Raad de bijzondere zorgplicht die op banken rust om bij het aanbieden van effectenleaseovereenkomsten indringend te waarschuwen voor de financiële risico’s, vooral met betrekking tot het restschuldrisico. Die bijzondere zorgplicht hangt samen met de risicovolle aard van de effectenleaseovereenkomst die aan een breed publiek is aangeboden. Deze zorgplicht is niet afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van de individuele particuliere afnemer. De verplichting om de afnemer indringend te waarschuwen voor het restschuldrisico strekt ertoe de afnemer te waarschuwen tegen het lichtvaardig op zich nemen van onnodige risico’s. Als de financiële positie van de afnemer destijds niet voldoende was om naar redelijke verwachting aan de betalingsverplichtingen uit de overeenkomst te voldoen, gaat de Hoge Raad ervan uit dat deze particuliere wederpartij de effectenleaseovereenkomst niet zou zijn aangegaan indien hij zich van die bijzondere risico’s, waaraan de overeenkomst hem blootstelde, bewust was geweest. De omkeringsregel geldt niet indien de financiële positie van de afnemer ten tijde van het aangaan van de overeenkomst toereikend was om zijn betalingsverplichtingen uit de overeenkomst, waaronder de mogelijke (maximale) restschuld, na te komen. Op de bank rust dan wel een verzwaarde motiveringsplicht.
De Hoge Raad heeft recent in zijn arrest van 24 december 2010, LJN BO1799, RvdW 2011, 35 (Fortis Bank/Bourgonje , r.o. 3.9) geoordeeld dat de omkeringsregel slechts mag worden toegepast ‘in uitzonderlijke — van geval tot geval te beoordelen — omstandigheden, van de aanwezigheid waarvan de rechter in zijn motivering verantwoording dient af te leggen.’
In het licht van de hiervoor genoemde uitspraken van de Hoge Raad van 5 juni 2009 en van 24 december 2010 ligt het toepassen van de omkeringsregel in geschillen met betrekking tot beleggingsverzekeringen niet voor de hand, nu de norm die is overtreden — de uit de wetgeving en zelfregulering voortvloeiende informatieverplichting die op de verzekeraar een plicht legt tot het verstrekken van informatie — ertoe strekt de verzekeringnemer te beschermen tegen het sluiten van een overeenkomst zonder toereikend geïnformeerd te zijn. Daarmee is naar mijn mening niet voldaan aan het vereiste van een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade. Naar mijn mening rechtvaardigen de strekking van de geschonden norm en de aard van de normschending toepassing van de omkeringsregel dan ook niet (zie ook E. Nederlof-Wouters van den Oudenweijer en F. van der Woudt, ‘Enige aspecten van aansprakelijkheid van de financieel adviseur voor teleurstellende beleggingsresultaten’, Maandblad voor Vermogensrecht 2009, p. 221).
Voorts geldt dat niet zonder meer vaststaat dat de verzekeringnemer de overeenkomst niet zou hebben gesloten. In casu ging het om een hypothecaire geldlening in combinatie met een levensverzekering, gesloten in 1999. De opbouw van waarde in de beleggingsverzekering was destijds fiscaal ruim begunstigd. Vormen van vermogensopbouw zonder levensverzekering ter aflossing van een hypothecaire geldlening hadden die fiscale begunstiging niet. Het ligt voor de hand aan te nemen dat de verzekeringnemer een verzekeringsconstructie hoe dan ook zou hebben gekozen. Hij had daarbij ook kunnen kiezen voor een garantieverzekering, maar gezien de lage rentestand die al in 1999 bestond, zou dat niet voor de hand hebben gelegen in een periode dat aandelen sterk stegen, beleggen enorm populair geworden was en beleggingsfondsen aanzienlijke rendementen lieten zien. Daarnaast had hij een assurantietussenpersoon in de arm genomen, die hem behulpzaam was bij de keuze van de meest passende verzekeringsvorm. Zou de assurantietussenpersoon anders geadviseerd hebben bij een volledig correcte informatievoorziening en zou de verzekeringnemer een andere keuze hebben gemaakt in afwijking van het advies van de assurantietussenpersoon? Gelet op deze omstandigheden zijn er enerzijds vele onzekerheden en lijkt het anderzijds niet zonder meer aannemelijk dat zijn beslissing voor deze verzekeringsconstructie wezenlijk is beïnvloed door de gebrekkige informatievoorziening door de verzekeraar.
Ten slotte dient niet uit het oog verloren te worden dat een beleggingsverzekering minder risicovol is dan een effectenleaseovereenkomst, aangezien uit het sluiten van een beleggingsverzekering geen restschuld kan voortvloeien. Het meest verstrekkende gevolg van een tegenvallend waardeverloop binnen de beleggingsverzekering is dat een beleggingsverzekering vervalt wegens het ontbreken van een premievrije of afkoopwaarde zonder dat daar voor de verzekeringnemer nog aanvullende verplichtingen uit voortvloeien (art. 7:977 lid 1 tweede volzin BW).
6. Zorgplicht verzekeraar
De Commissie van Beroep is van oordeel dat op de verzekeraar geen ‘ken uw klant’ verplichting rust, omdat de verzekeraar de verzekeringnemer niet heeft geadviseerd bij en tot het aangaan van de verzekering (art. 4:23 Wft) (r.o. 4.4.2). Dit oordeel is in lijn met de geldende jurisprudentie op dit punt (zie onder meer RvT Verzekeringen 7 maart 2005, 2005/022 Le; RvT Verzekeringen 7 maart 2005, 2005/023 Le.T; RvT Verzekeringen 29 mei 2006, 2006/037; Rb. Rotterdam 18 november 2009, LJN BK3862).
Dit neemt niet weg, volgens de Commissie van Beroep, dat de verzekeraar ervan op de hoogte was dat de onderhavige verzekering strekte tot aflossing van een door hypotheek gedekte lening die de verzekeringnemer was aangegaan bij een bank die niet gelieerd was aan de verzekeraar. De verzekeraar wist dit, omdat uit de polissen bleek dat de bank als geldverstrekker fungeerde. Voorts was in de polis vermeld dat op de uit de verzekeringen voortvloeiende rechten en aanspraken een pandrecht was gevestigd ten behoeve van de bank. Daarnaast was de bank ook als eerste begunstigde aangewezen. De Commissie van Beroep is van mening dat ook al trad de verzekeraar niet op als adviseur, hij zich op grond van het bij hem bekende doel dat belanghebbenden met de verzekeringen voor ogen stond, had behoren te realiseren dat ernstig moest worden betwijfeld of de onderhavige verzekeringen, gelet op het koersrisico en een kostenbedrag van 10%, passend waren voor de verzekeringnemer. Op grond hiervan is de Commissie van Beroep van oordeel dat de verzekeraar de verzekeringnemer had behoren te waarschuwen dat er een risico is dat met tegenvallende beleggingsresultaten in combinatie met het kostenniveau het doelkapitaal niet gehaald wordt.
De kosten maken onderdeel uit van de voorbeeldkapitalen die de verzekeraar — al dan niet daartoe bij of krachtens wet- en regelgeving of zelfregulering — verplicht was te tonen. Die voorbeeldkapitalen, behorend bij diverse voorgeschreven voorbeeldrendementen, waren bedoeld om vergelijking tussen beleggingsverzekeringen van verschillende aanbieders mogelijk te maken en de invloed van de kosten op het rendement zichtbaar te maken. De geprojecteerde kapitalen geven in het algemeen een beeld van de te verwachten opbrengsten bij verschillende voorgeschreven voorbeeldscenario’s. Tegen die achtergrond begrijp ik niet waarom de verzekeraar de verzekeringnemer aanvullend moet waarschuwen dat hij zijn doel voortvloeiend uit een contract dat hij met een derde (in dit geval een bank) heeft gesloten mogelijk niet gaat halen in het geval van een tegenvallend beleggingsresultaat. Dit volgt immers uit de getoonde voorbeeldkapitalen. Bovendien werd er ook gewezen op het risico dat het werkelijke rendement kan tegenvallen. Voor een door de commissie opgelegde waarschuwingsplicht is nog minder reden wanneer de verzekeringnemer wordt geadviseerd door een assurantietussenpersoon. Daarnaast zal de verzekeraar, zeker als de hypotheekverstrekker een andere rechtspersoon is, geen wetenschap hebben van de hoogte van de hypotheek en de voorwaarden die daarvoor gelden. Het is verder goed denkbaar dat de beleggingsverzekering niet de enige bron is die wordt aangewend om de hypothecaire lening af te lossen. De verzekeringnemer kan ook andere bronnen hebben om de hypothecaire lening af te lossen en mogelijk heeft hij zelfs gekozen voor een (gedeeltelijk) aflossingsvrije hypotheek. Voorts is onduidelijk wanneer deze ‘waarschuwingsplicht’ geldt. Moet de verzekeraar de waarschuwing geven bij het sluiten van de verzekering of ook tijdens de looptijd van de verzekering wanneer op de rechten uit de verzekering een pandrecht ten gunste van een derde wordt gevestigd? Gezien het voorgaande ligt het mijns inziens veeleer op de weg van de derde (hypotheekverstrekker) om na te gaan of de vermogensbestanddelen die dienen ter aflossing van een geldlening toereikend zijn binnen het kader van de met de consument gemaakte afspraken.
Daarnaast is het oordeel op dit punt naar mijn mening in strijd met beginselen van Europees recht. Voor wat betreft het verstrekken van informatie bij het afsluiten van de verzekering was de levensverzekeraar in de onderhavige casus uit 1999 gebonden aan de voorschriften die voortvloeiden uit art. 51 Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 (WTVb 1993). In het bijzonder ging dit om de Regeling informatieverstrekking aan verzekeringnemers 1998 (Riav 1998; Stcrt. 1998, 134). Deze regelgeving vindt haar oorsprong in art. 31 van de Derde Europese Richtlijn Levensverzekering (92/96/EG; hierna te noemen: EG RL 3). Deze richtlijn beoogt ten aanzien van de (pre)contractuele informatieverstrekking bij levensverzekeringen een minimumharmonisatie tot stand te brengen (zie overweging 23 van EG RL 3). Nationale wetgevers mogen voorschrijven dat verzekeraars aanvullende gegevens (informatie) verstrekken aan verzekeringnemers voor zover deze a. nodig zijn voor een goed begrip door de verzekeringnemer van de wezenlijke bestanddelen van de verzekeringsovereenkomst en b. duidelijk en nauwkeurig zijn (art. 31 lid 3 en bijlage 2 EG RL 3). Alleen de aanvullende gegevens die aan de in de vorige zin genoemde vereisten voldoen, zijn verenigbaar met het Europese recht, aangezien de Europese wetgever met art. 31 van EG RL 3 heeft willen preciseren welke informatieverstrekking de lidstaten in het belang van de consument van verzekeraars kunnen verlangen (zie HvJ EG 5 maart 2002, nr. C–386/00, (Axa/Ochoa), r.o. 22–24). Hoewel de EG RL 3 zonder omzetting in het nationale recht uit zichzelf geen verplichtingen kan opleggen aan particulieren, is de rechter gehouden bepalingen van nationaal recht zoveel mogelijk uit te leggen aan de hand van de bewoordingen en het doel van de EG RL 3 ten einde het hiermee beoogde resultaat te bereiken (zie HvJ EG 13 juli 2000, C-456/98, Jur. 2000, p. I-6007, overweging 15 en 16; zie over richtlijn conforme interpretatie in privaatrechtelijke verhoudingen ook G. Betlem, ‘Richtlijnconforme interpretatie’, in: De invloed van het Europees recht op het Nederlands privaatrecht, 2007, p. 97 e.v.). Het druist dan ook in tegen het gemeenschapsrecht om naast duidelijke en nauwkeurige wettelijke informatievoorschriften bij het aangaan van een levensverzekering een waarschuwingsplicht voor verzekeraars op grond van redelijkheid en billijkheid aan te nemen. Dat die Europeesrechtelijke regels in de Nederlandse wetgeving zijn opgenomen in publiekrechtelijke regelgeving, doet aan het voorgaande niet af nu die regeling tot doel heeft een exacte invulling te geven aan de (pre)contractuele informatieplicht zoals voortvloeit uit EG RL 3.
Het oordeel van de Commissie van Beroep met betrekking tot de vage, algemene en onduidelijke waarschuwing aan polishouders van beleggingsverzekeringen in combinatie met een hypothecaire geldlening, dat niet gebaseerd is op een duidelijk voorschrift in de Nederlandse wetgeving, voldoet naar mijn mening niet aan de door het EG Hof van Justitie omschreven uitgangspunten en is om die reden in strijd met art. 31 lid 3 EG RL 3.
7. Schadevergoeding en eigen schuld verzekeringnemer
De Commissie van Beroep is van oordeel dat tot uitgangspunt dient te worden genomen dat de door de verzekeringnemer geleden schade moet worden berekend op het feitelijk nadeel dat hij heeft geleden als gevolg van tekortkomingen van de verzekeraar en de tussenpersoon. Daarbij moet de situatie waarin de verzekeringnemer zich zou hebben bevonden, het sluiten van de verzekeringen weggedacht, worden vergeleken met de situatie waarin de verzekeringnemer zich bevindt na het sluiten van de verzekeringen en de tekortkomingen van de verzekeraar en de tussenpersoon. Van eigen schuld (art. 6:101 BW) kan geen sprake zijn volgens de Commissie van beroep omdat de verzekeringnemer als consument tegenover een als ondernemer handelende verzekeraar stond. Aan de verzekeringnemer kan dan niet worden tegengeworpen dat hij heeft nagelaten te verzoeken om verstrekking van informatie die de verzekeraar uit eigen beweging had moeten verschaffen. De omstandigheid dat de verzekeringnemer niet om toezending van de voorwaarden heeft verzocht kan daarom niet worden beschouwd als een omstandigheid die de schade mede tot gevolg heeft gehad en aan belanghebbenden kan worden toegerekend. Ook dit oordeel roept vragen op. In de eerste plaats stond deze consument niet alleen tegenover een als ondernemer handelende verzekeraar. Om een meer gelijkwaardige positie tegenover een verzekeraar te krijgen, heeft hij zich laten bijstaan door een assurantietussenpersoon, die bij uitstek deskundig moet worden geacht met betrekking tot de verzekeringsmarkt en de aldaar verkrijgbare verzekeringsvormen. Bovendien bleek uit het aanvraagformulier voor de beleggingsverzekering dat op de verzekering polisvoorwaarden van toepassing waren. Daarnaast is het naar mijn mening een feit van algemene bekendheid dat op een verzekering polisvoorwaarden van toepassing zijn, die doorgaans bovendien kernbedingen inhouden zonder welke de wederzijdse rechten en verplichtingen niet goed bepaalbaar zijn. Naar mijn mening rechtvaardigen deze omstandigheden toerekening van een zekere mate van eigen schuld aan de benadeelde verzekeringnemer.
8. Afsluitende opmerkingen
De uitspraak van de Commissie van Beroep is verstrekkend. De Commissie van Beroep lijkt uitzonderingen op de bewijslastverdeling tot uitgangspunt te nemen en gaat daarmee naar mijn mening veel verder dan de Hoge Raad in recente arresten. Ook het marginaliseren van de rol en betekenis van de door de verzekeringnemer zelf ingeschakelde tussenpersoon doet geen recht aan de in de praktijk gebruikelijk verhoudingen bij het tot stand komen van een verzekeringsovereenkomst. Over diverse aspecten van deze zaak zou naar mijn mening dan ook zeer wel anders geoordeeld kunnen worden.

bron: PensioenjurisprudentieKluwer

arvandongen
Berichten: 1353
Lid geworden op: 09 mar 2011 12:03

Re: Annotatie Prof Kalkman bij Crommentuyn-uitspraak

Ongelezen bericht door arvandongen »

@Juwita

Met dank, zeer interessant stuk.

Ref Informatieverstrekking (PV):
....blijkens de verwijzing van de Commissie van Beroep naar het arrest van de Hoge Raad van 4 juni 2004, NJ 2004, 411 — ontleend aan de jurisprudentie van de Hoge Raad inzake het beroep op een bevrijdend verweer. In het geval van een bevrijdend verweer erkent de verzekeraar de door de verzekeringnemer gestelde feiten wel, maar wijst hij op een andere rechtsregel waardoor het door de verzekeringnemer bepleite rechtsgevolg niet intreedt. Voorbeelden van bevrijdende verweren zijn een beroep op verjaring, op een ontbindende voorwaarde of een uitsluitingsgrond in de polis
en
Over dit aspect zou zeer wel anders geoordeeld kunnen worden, aangezien in deze zaak geen sprake is van een beroep op een bevrijdend verweer.
Gaarne breng ik het volgende in de discussie:
In de meeste aanmeldingsformulieren staan bij ondertekening een aantal ontbindende voorwaarden.
Misschien kan het raadzaam zijn hier -mede- op de beroepen bij de schadeclaim?



Te weten de standaardteksten:
1) "De verzekering kan door verzekeringsnemer binnen 14 dagen na ontvangst van de polis schriftelijk worden opgezegd"
Bij verpanding wordt meestal slechts een kopie van de polis opgestuurd, niet het origineel. Een kopie is geen rechtsgeldig document, het origineel wel. Het lijkt mij dat men zich dus op deze voorwaarde kan beroepen zolang het origineel niet ontvangen is. SVP kommentaar.

2) "Ondergetekenden zijn zich ervan bewust dat verzwijging van gegevens of verstrekking van onjuiste of onvolledige opgaven voor de totstandkoming van de aangevraagde verzekering, de verzekering vernietigbaar maakt"
Bovenstaande tekst is wederzijds te interpreteren. Dus de overeenkomst is OOK te vernietigen indien de VERZEKERAAR onjuiste/onvolledige informatie verstrekt heeft. Lijkt mij dus te allen tijde een prima ontbindende voorwaarde.


Ik kijk uit naar reakties over de haalbaarheid van deze redeneringen. :twisted:

crommentuyn
Berichten: 96
Lid geworden op: 13 jan 2011 16:58

Re: Annotatie Prof Kalkman bij Crommentuyn-uitspraak

Ongelezen bericht door crommentuyn »

Grote dank juwita. Hoewel dit forum geen juridisch platform kan zijn wil/kan ik er wel wat over kwijt. Maar ik ben geen jurist natuurlijk.
Dat prof.Kalkman aan die zijde staat moge wel vaststaan; uit zijn gedetailleerde betoog maak ik in elk geval op dat hij de beschikking had over complete processtukken; dwz. die van verzekeraar. Verweer, dupliek en pleit.
Overigens niet vrij van interpretatiefouten en feitelijke onjuistheden. En ter zitting was niet hij aanwezig.
Weer een uitvoerig gezeur over het al dan niet ontvangen- compleet zijn van een ‘mapje’. Laat precies dat betoog van verzekeraar nu in de zitting bij CvB compleet van tafel zijn ‘weggehoond’. Er was niet één, maar een sequentie van wel 30 momenten waarop de correctie informatieoverdracht [...opzettelijk...] faalde.
De informatie moest... tijdig, helder, begrijpelijk en nauwkeurig zijn geweest!
Dat was het oogmerk van wetgever, RIAV en zelfs het eigen CR&R
Deze jurist steunt [ethisch] nog steeds de ontkenning van verantwoordelijkheden en voert een enorme berg juristerij op [heeft er echt werk van gemaakt] waarmee de volgende rechtsgangen getroubleerd worden.
In de rondetafel-bijeenkomst 09.03 van tweede kamer Cie Fiza sprak Mr. Hoekstra [Kifid] van jurisprudentie [14.10.2010] op maat! Dat die maat de verzekeraars niet past is wel duidelijk.
Verzekeraar Reaal had als getuige prof. Lindenbergh [Erasmus] aangedragen; ook dat heeft niet erg geholpen... Justitia is niet persé blind en doof.
Laten de klagers niet ontmoedigd raken.

M. van Rossum
Berichten: 1220
Lid geworden op: 05 dec 2009 15:30

Re: Annotatie Prof Kalkman bij Crommentuyn-uitspraak

Ongelezen bericht door M. van Rossum »

crommentuyn schreef: In de rondetafel-bijeenkomst 09.03 van tweede kamer Cie Fiza sprak Mr. Hoekstra [Kifid] van jurisprudentie [14.10.2010] op maat!
Potverdikkie Paul, hebben we elkaar misgelopen, of keek je digitaal ;-)
Ik kan er als toeschouwer nog een schepje boven op doen: KiFiD woordvoerder gaf vandaag tijdens hoorzitting desgevraagd aan de 'Crommentuyn-uitspraak' als 'richtinggevend' te zien voor vergelijkbare gevallen en dat KiFiD bij grote toevloed ook op zoek zal gaan naar eventueel meer 'gezichtsbepalende', richtinggevende zaken, om daar mee in alle vergelijkbare gevallen vervolgens 'snelrecht' te kunnen toepassen. Tweede kamerleden hoefden dus niet te vrezen voor wachtrijen: men kon een grote stroom aan en hield daar nu na Falcon en Crommentuyn vonnis/uitspraak ook rekening mee. Welnu, mijn casus is denk ik de eerste universal life polis zaak. Inmiddels ook bij redactie Radar bekend.

Zie straks nog paar nieuwe subfora met nog meer relevant relaas uit hoorzitting.

Maar 'vereenvoudiging' KiFiD route is dus 'in the making'.

De vraag die vergeten werd te stellen: waarom houdt Ombudsman zich dan niet aan deze jurisprudentie, die kennelijk voor Geschillenfase als richtinggevend wordt gezien.

M. van Rossum
Berichten: 1220
Lid geworden op: 05 dec 2009 15:30

Re: Annotatie Prof Kalkman bij Crommentuyn-uitspraak

Ongelezen bericht door M. van Rossum »

De casus 'universal life' is als volgt gepresenteerd (met speadsheet ter onderbouwing van de cijfers):

Als eerste klacht, op grond waarvan ABN AMRO schadeplichtig is, brengen wij naar voren dat ABN AMRO bij het overleggen van de offerte door de medewerker Nn.Xx verzuimd heeft:
• de op de Meegroeiverzekering van toepassing zijnde Aanvullende voorwaarden (MGV-9705) bij te voegen (zie dictie blad 3 van offerte)
• ook anderszins op de (werking van de) leeftijdgerelateerde premiestaffel uit MGV-9705 te wijzen en deze toe te lichten
• bij de presentatie van de verschillende rendementsprognoses en dienovereenkomstige voorbeeldkapitalen toe te lichten op welke wijze de premiestaffel uit MGV-9705 van invloed is op respectievelijk (het verschil tussen) fondsrendement, productrendement en het daadwerkelijke rendement in de praktijk
• de verzekerden kenbaar te maken dat zij zich nog binnen een bepaalde termijn aan de overeenkomst konden onttrekken, waarbij wordt opgemerkt dat die termijn bij het na de offertefase toesturen van de polisbescheiden d.d. xx xxx 1998 inmiddels was verstreken (zonder dat verzekerden ook daar op werd gewezen).

Als tweede klacht, op grond waarvan ABN AMRO schadeplichtig is, brengen wij naar voren dat ABN AMRO bij het overleggen van de offerte door de medewerker Nn.Xx ons over de echte werking van het product heeft misleid, waardoor verzekerden feitelijk ‘gedwaald’ hebben. Meer in het bijzonder is verzekerden in de precontractuele fase de volgende informatie verzwegen dan wel voor hen verborgen gehouden:
• dat het onnodig was de overlijdensrisicodekking op NLG 272.000 vast te stellen, terwijl volstaan had kunnen worden met een kapitaal bij overlijden gelijk aan het verschil tussen het totale woningkrediet en de executiewaarde van de woning, welk verschil hier gesteld kan worden op nihil.
• de mogelijk excessief stijgende overlijdensrisicopremie (ORV-premie) gedurende de looptijd van de polis, onder invloed van (de ‘giftige’ combinatie van):
o heftige fluctuaties in de waarde van de beleggingseenheden (ook in het geval het gemiddeld rendement over 15 jaar positief zou uitvallen), waardoor vooral ook fluctuaties in de eerste jaren (versterkt vanwege de geadviseerde ‘hoog-laag’ constructie) nooit meer door ontwikkelingen in latere jaren konden worden goedgemaakt (en in die latere jaren de in te houden ORV-premies de jaarlijkse inleg verre zouden overtreffen)
o idem bij een lager dan gemiddeld 10% rendement, dan waar de offerte (ten onrechte) van uitging
o de premieacceleratie waarvan in MGV-9705 sprake is, vooral in de tweede helft van de looptijd van 15 jaar indien verzekerden, zoals bij deze polis het geval is, op relatief hoge leeftijd instappen
o de onnodig hoog vastgestelde ORV-dekking van NLG 272.000 in verhouding tot de te beleggen premies (waardoor zelfs bij ultiem gunstige condities hooguit het doelkapitaal van NLG 160.000 kon worden gerealiseerd en nimmer het kapitaal van NLG 272.000, waardoor ABN AMRO altijd tot einde der looptijd verzekerd bleef van forse ORV-premies)
o een looptijd van 15 jaar, waardoor dergelijke schommelingen als hierboven bedoeld vooral in de laatste 5 jaar van de polis tot excessief hoge ORV-premies zou kunnen leiden (in die jaren oplopend tot het drie- tot viervoudige van de inleg)
• dat – als gevolg van de aangehaalde ‘perverse’ werking van het product – de polis kon ‘leeglopen’ (ook wel het door ORV-‘hefboom’ veroorzaakte ‘inteereffect’ genaamd)
• dat bij een keuze voor 100% beleggen middels ‘hypotheekrentesparen’ een substantieel deel van de hier genoemde perverse effecten had kunnen worden gemitigeerd

Een eventueel verweer van ABN AMRO dat verzekerden zelf uit de polisvoorwaarden – nog afgezien van het feit dat de meest relevante polisvoorwaarden pas werden toegestuurd toen de termijn was verstreken waarop verzekerden zich aan de overeenkomst konden onttrekken – hadden kunnen en moeten begrijpen dat dergelijke giftige of perverse effecten konden optreden door premieacceleratie, hefboomwerking, inteereffect en polisleegloop, zal falen, omdat ABN AMRO ongetwijfeld inmiddels ermee bekend is dat de jurisprudentie op dit punt luidt als volgt, zoals neergelegd in het Crommentuyn ‘arrest’ (hoger beroep KiFiD 14 oktober 2010):

Ook als alle 'kenmerken' in de polisvoorwaarden zijn terug te vinden, blijft gelden: "dat op overzichtelijke wijze inzicht had moeten worden gegeven in de wezenlijke kenmerken van de overeenkomst, dat zulks verplicht was op grond van de Riav en de CRR, maar dat de aldus samengevatte verplichting tot informatieverstrekking (omtrent de factoren die bepalend zullen zijn voor de hoogte van de uitkering, alsmede een zo precies mogelijke benadering van de te verwachten uitkering, met bijzondere eisen aan de daarbij gebruikte voorbeeldpercentages en voorbeeldkapitalen) ook zonder deze genoemde voorschriften zou gelden, aangezien de te betalen premie en andere kosten en de redelijkerwijs te verwachten uitkering bij een overeenkomst van een levensverzekering tot de essentiële prestaties behoren zodat de daarop betrekking hebbende voorwaarden, ook naar algemene maatstaven van het burgerlijk recht, behoren tot de bedingen die uitdrukkelijk en begrijpelijk geformuleerd dienen te zijn, en aan de potentiële wederpartij kenbaar gemaakt moeten worden op een zodanig tijdstip dat hij zich nog aan de overeenkomst kan onttrekken”.

Het behoeft geen nadere toelichting dat begrippen als premieacceleratie, hefboomwerking, inteereffect en polisleegloop uiteraard in de tekst van de polisvoorwaarden niet terug te vinden zijn en dat alleen voorkennis of 15 jaar werkervaring bij een verzekeringsmaatschappij als assurantie-econometrist en beleggingsexpert voldoende zou zijn om ook zelf die begrippen, of althans hun werking, te kunnen doorgronden aan de hand van de in de polisvoorwaarden wel opgenomen kenmerken. Verzekerden beschikten over deze expertise in 1998 niet, noch kon van hen dergelijke expertise verlangd worden mitsdien zij vertrouwden op de objectieve adviezen van de tussenpersoon, zijnde de Bank.

Als derde klacht, op grond waarvan ABN AMRO schadeplichtig is, brengen wij naar voren dat ABN AMRO bij het overleggen van de offerte door de medewerker Nn. Xx ons als verzekerden een product heeft geadviseerd dat met de kennis van 1998 als niet passend bij onze situatie moet worden beschouwd. Daarbij gelden de volgende overwegingen:
• verzekerden wensten grote zekerheid te hebben over het op einddatum kunnen aflossen van althans het leeuwendeel van hun woningkrediet
• verzekerden wensten geen of maar heel weinig risico te lopen (het feit dat verzekerden een ‘offensief’ risicoprofiel werd geadviseerd moet als een vorm van misleiding worden gekwalificeerd, omdat dit profiel noch door ons gewenst werd noch als passend voor onze beleggingsdoelstelling moet worden aangemerkt)
• het feit dat verzekerden geen ‘nabestaandenverzekering’ en/of ~pensioen via de hypotheekgerelateerde polis nastreefden (daarvoor stonden hen voldoende alternatieven ter beschikking)
• de fiscale aspecten op een misleidende wijze aan verzekerden werden gepresenteerd; kenmerkend voor het product ‘Meegroeiverzekering’ is dat geen sprake is van een ‘Kapitaalverzekering Eigen Woning’ (KEW-fiscaliteit box 1), maar dat sprake is van vermogensgroei welke valt onder de fiscale werking van Box 3, met een vrijstelling ‘oud regime’ ( de polis werd immers afgesloten voor 14 september 1999), welke vrijstelling ook behouden blijft bij (tussentijdse) verlaging van de risicodekking

Het is evident dat verzekerden in 1998 een MGV-variant met 100% spaardeel van de premie had dienen te worden geadviseerd, met een ORV-dekking voor ten hoogste het verschil tussen totale woningkrediet en executiewaarde van de woning. Zulks is hen in de precontractuele fase op xx xxxx 1998 ten onrechte niet voorgerekend. Het is louter aan de misleiding door ABN AMRO toe te schrijven dat verzekerden niet voor een dergelijke MGV-variant hebben kunnen kiezen.

In de specificatie van onze vordering tot 100% schadevergoeding zullen verzekerden dan ook uitgaan van een tentatieve berekening op grond van de volgende aannamen:
• MGV-doelkapitaal NLG 160.000
• ORV-dekking op 90% vann de actuele poliswaarde
• beleggen middels hypotheekrentesparen bij een hypotheekrente van 5,8%
waarbij het te vorderen schadebedrag uitkomt op het verschil tussen het aldus op 31 december 2010 te berekenen kapitaal bij leven en de actuele poliswaarde op diezelfde datum per partner (te vermeerderen met bedragen, te berekenen met dezelfde systematiek, zolang ABN AMRO in gebreke blijft de hier bedoelde schadebedragen aan de actuele poliswaarden toe te voegen).

Als vierde klacht, op grond waarvan ABN AMRO schadeplichtig is, brengen wij naar voren dat ABN AMRO ook sinds de ingangsdatum van de polis op xx xxxx 1998 verzuimd heeft bij voorkomende gelegenheden, zoals bij vernieuwing van de rentevastperiode in 2008, alsnog verzekerden op de (verborgen gehouden) werking van de polis te wijzen en hen dienovereenkomstige adviezen voor tussentijdse verbetering c.q. ‘polisoptimalisatie’ te verstrekken.

Nu duidelijk is geworden dat ook in 2008 en 2009 nog door ABN AMRO de verkeerde adviezen werden verstrekt en de giftige werking van de polis nog steeds werd verzwegen, mag gevoeglijk worden aangenomen dat zulks ook in de tussenliggende jaren (1999 t/m 2007) het geval zou zijn geweest.

Op grond van alle genoemde vier klachten afzonderlijk en gezamenlijk komen wij tot onze vordering van vergoeding van 100% van de door ons geleden schade, welke wij hierbij bepalen op (afgerond) 35.982 euro.

M. van Rossum
Berichten: 1220
Lid geworden op: 05 dec 2009 15:30

Re: Annotatie Prof Kalkman bij Crommentuyn-uitspraak

Ongelezen bericht door M. van Rossum »

juwita schreef:Zowel de verzekeraar als de verzekeringnemer gaan in hoger beroep van de beslissing van de Geschillencommissie bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. In hoger beroep komt een aantal thema’s aan de orde, die ik in deze annotatie zal bespreken.
Dit is nu het meest aardige van de KiFiD route, het grote voordeel ten opzichte van de gang naar de rechter: de uitspraak is bindend, verder beroep of cassatie is niet meer mogelijk. Dus de zuurpruim laat zien waar wederpartij allemaal nog mee had willen komen in de jaren tot en met de hoge raad. Lekker puh. KiFiD zal zich nu blijven baseren op eigen jurisprudentie bij verdere geschilbeslechting.

juwita
Berichten: 901
Lid geworden op: 01 aug 2008 13:46

Re: Annotatie Prof Kalkman bij Crommentuyn-uitspraak

Ongelezen bericht door juwita »

quote
Dat prof.Kalkman aan die zijde staat moge wel vaststaan; uit zijn gedetailleerde betoog maak ik in elk geval op dat hij de beschikking had over complete processtukken; dwz. die van verzekeraar. Verweer, dupliek en pleit.
unquote

@Crommentuyn,

Ja, men (lees: de financiele sector) pakt het subtiel aan. Geen annotatie van de advocaat van SNS Reaal, Mr. 't Hart, maar er wordt een ander (een professor) naar voren geschoven voor zo'n annotatie. De juridische vakpers wordt bij dit soort thema's voor een belangrijk deel vol geschreven met artikelen geschreven door juristen/advocaten, hoogleraren die (min of meer) als stromannen voor de financiele sector opereren. En die daarmee invloed uitoefenen op de juridische literatuur en daarmee weer op de rechtspraak. Dat er daarmee in de juristerij van een nogal onvenwichtige meningsvorming sprake is, is evenzeer duidelijk.

crommentuyn
Berichten: 96
Lid geworden op: 13 jan 2011 16:58

Re: Annotatie Prof Kalkman bij Crommentuyn-uitspraak

Ongelezen bericht door crommentuyn »

@arvandongen:
Gaarne breng ik het volgende in de discussie:
In de meeste aanmeldingsformulieren staan bij ondertekening een aantal ontbindende voorwaarden.
Misschien kan het raadzaam zijn hier -mede- op de beroepen bij de schadeclaim?
Het aanvraagformulier voor een polis is een lastige kwestie. Het lijkt me niet raadzaam om de ene of andere uitleg te hangen aan dit stuk. Misschien helpt het dat KiFID CvB mr. Hartkamp de juridische betekenis van dit document heeft afgewezen in de zaak GCHB2010-390: (het is een aanvraag, niet meer). Over dat formuliertje waar klant niet eens een afschrift van krijgt is nogal wat te doen geweest [Jurisprudentieel]

De juistheid/volledigheid van de informatieverstrekking betreft nu juist de kern van de klachten: het heeft weinig zin om daartoe naar dit aanvraag'vodje' te gaan. Wijs aan, waar en wanneer de informatie faalde en men wint!

arvandongen
Berichten: 1353
Lid geworden op: 09 mar 2011 12:03

Re: Annotatie Prof Kalkman bij Crommentuyn-uitspraak

Ongelezen bericht door arvandongen »

@crommetuyn

Dank u voor de input. Er zit natuurlijk een risico aan. Ik zal het overwegen.

Er zijn nu een tweetal woekepoliszaken met een positieve uitspraak. Dat is nog maar mager, maar geeft natuurlijk hoop. De bovengenoemde annotatie geeft aan dat de gevolgde route in het verleden geen 100% garantie geeft voor de toekomst. De messen worden geslepen, ook aan verzekerings zijde. Er is hun heel wat aan gelegen dat er geen gebaand pad naar succes ontstaat.

In uw geval (GCHB2010-390): De mededeling van het bestaan van de PV op dit formulier, is verworpen als consument-verplichting deze op te vragen. Dit a.g.v. de lange tijdsduur tussen aanvraag en polis-verstrekking. Voor zover ik zie (corrigeer me als nodig) is het formulier zelf NIET juridisch afgewezen.

Indien het Kifid wettelijk "op de vingers getikt" wordt om dat de zgn omgekeerde bewijslast niet wettelijk haalbaar (meer) is voor toekomstige zaken, dan kan er toch een probleem ontstaan. Te weten: De bewijslast dat de verzekeraar moet aantonen dat de PV ontvangen is door consument i.p.v. de consument moet aantonen deze NIET ontvangen te hebben.

Waarschijnlijk kan geen enkele verzekeraar aantonen dat voor 2005 enige PV ontvangen is. Dat moet een nachtmerrie en groot aandachtspunt zijn voor ze.

Nogmaals uw input is zeer gewaardeerd. Hierbij mijn respect dat u nog steeds meehelpt om anderen ook hun recht te kunnen laten halen

crommentuyn
Berichten: 96
Lid geworden op: 13 jan 2011 16:58

Re: Annotatie Prof Kalkman bij Crommentuyn-uitspraak

Ongelezen bericht door crommentuyn »

@arvandongen:
Ik begrijp nog niet zomaar dat de tijdsspanne tussen aanvraag en polis een juridische factor zou zijn. En dat aanvraagformulier kunnen Verzekeraars wel vergeten: In offerte/polis staan de PV reeds veel 'directiever' genoemd; maar als redactioneel het verband naar bijlagen, leesopdracht, acceptatie niet gemaakt wordt faalt dit argument.
Nog nooit is iemand geslaagd te bewijzen dat hij iets?, niet! ontvangen zou hebben...
Bovendien gaat het in essentie ook niet om de PV : als instrument voor tijdige heldere, begrijpelijke en nauwkeurige informatie faalt het. Aanbieder moet zorgdragen voor geborgde verstrekking van---. ingeval van betwisting is aanbieder kansloos. 'Wanhopig' poogde 'tHart in deze zaak te bewijzen door een zg standaard werkwijze bij de afdeling polisbeheer: 'alles zit in een mapje' zo moet het gegaan zijn... TP stuurt dat zo door...
Hoe wil men 14 dagen respijttermijn bewijzen?
Kifid begreep dat het vooral, en bij voorbaat, anders moest zijn gegaan... Aanbieder is de prof. partij!

juwita
Berichten: 901
Lid geworden op: 01 aug 2008 13:46

Re: Annotatie Prof Kalkman bij Crommentuyn-uitspraak

Ongelezen bericht door juwita »

quote Ik begrijp nog niet zomaar dat de tijdsspanne tussen aanvraag en polis een juridische factor zou zijn unquote
@Crommentuyn,

Een verzekeringsovereenkomst, iedere overeenkomst, komt tot stand door aanbod en aanvaarding. Bij een beleggingsverzekering kunnen twee momenten van belang zijn.
1) De verzekeraar brengt een offerte uit (aanbod) welke offerte vervolgens door de klant wordt aanvaard. Conclusie er is door de aanvaarding door de consument sprake van een overeenkomst. Die overeenkomst is voorwaardelijk omdat de consument/verzekeringsnemers de mogelijkheid heeft de overeenkomst te onbinden tot 14 dagen na ontvangst polis.
2) Er is geen sprake van een offerte, maar de klant/consument vult een inschrijf cq aanvraagformulier in voor een beleggingsverzekering. Na ontvangst van dit formulier zal deze verzekeraar deze inschrijving aanvaarden en komt er op dat moment (van aanvaarding) een verzekeringsovereenkomst tot stand. Ook hier geldt dat de verzekeringsnemer/de klant de mogelijkheid heeft de verzekering te ontbinden tot 14 dagen na ontvangst polis.
Het uitreiken van een polis is een wettelijke plicht van de verzekeraar.

Na het moment van de aanvaarding is er al wel sprake van een verzekering, ook al heeft de klant de polis mogelijk nog niet ontvangen en bovendien -na ontvangst van de polis nog twee weken opzegmogelijkheid. Zou de verzekerde vóór de toezending van de polis komen te overlijden, dan zou de verzekeraar toch al moeten uitkeren.

Ik ben niet gespecialiseerd in het verzekeringsrecht, maar vorenstaanden zijn algemene uitgangspunten in het recht.

arvandongen
Berichten: 1353
Lid geworden op: 09 mar 2011 12:03

Re: Annotatie Prof Kalkman bij Crommentuyn-uitspraak

Ongelezen bericht door arvandongen »

@crommentuyn,

Even terug naar de basis:
Het grootste deel van de misleidingen komt voort uit het (bewust) niet zenden van de PV aan de consument, alsmede onvolledige offertes etc. De rechtvaardiging voor de "kosten" staan in de PV, de offertes (bewust) onleesbaar v.w.b. kosten.

De annotatie vermeld dat omgekeerde bewijslast voor ontvangst van stukken alleen geldt, indien men een ontbindende voorwaarde heeft aangevoerd. En inderdaad:
Nog nooit is iemand geslaagd te bewijzen dat hij iets?, niet! ontvangen zou hebben...
Daar hoopten en hopen verzekeraars op. Gelukkig is het Kifid daar reëel in geweest en heeft gesteld dat de verzekeraar moet bewijzen dat consument de PV en relevante info op tijd ontvangen heeft. (De omgekeerde bewijslast)

Echter.....als de omgekeerde bewijslast wettelijk alleen geldt bij een ontbindende voorwaarde, dan voer ik graag elke ontbindende voorwaarde op die ik kan vinden en omarm ik mijn aanvraagformulier :mrgreen:
Daarnaast moet men natuurlijk wel in alle redelijkheid de misleiding kunnen aantonen.


Risico? ja. Maar is de huidige route 100% veilig? Nog niet. De eerstvolgende zaken zullen waarschijnlijk meer duidelijkheid geven.

crommentuyn
Berichten: 96
Lid geworden op: 13 jan 2011 16:58

Re: Annotatie Prof Kalkman bij Crommentuyn-uitspraak

Ongelezen bericht door crommentuyn »

Ik zou nog wel eens willen zien dat er verzekeringsaanspraken konden ontstaan direct volgend op het aanvraagformulier voorafgaande de polis. Dat staat niet op het aanvraag formulier...
Verzekeraars hebben kenneliijk niet gekozen voor een getekende offerteacceptatie; ook het aanvraag form. verwijst niet naar offerte.
Het zou ook nog moeten blijken dat binnen die twee weken rechtsgeldige aanspraken kunnen ontstaan als het contract naar bedingen nog niet aanvaard is, nog niet vaststaat... tenzij er sprake is van 'voorlopige dekking'. [daarvan blijkt uit de PV niets.
Nb. Mi is er meestentijds sprake van en offerte en aanvraag[formulier]

felixbeijer
Berichten: 2295
Lid geworden op: 12 jun 2009 21:48

Re: Annotatie Prof Kalkman bij Crommentuyn-uitspraak

Ongelezen bericht door felixbeijer »

Nu er kennelijk twee positieve uitspraken zijn, maar nog veel meer negatieve, is het dan kennelijk zo dat het KiFiD een loterij is?
Dit begint meer op willekeur te lijken dan op gedegen toetsing van rechten!!

En waarom houdt de Ombudsman zich niet aan zijn verplichting behoorlijk te handelen en gedegen onderzoek te doen naar de feiten alvorens een "aanbevling"te doen, een aanbeveling die kan gaan uitpakken als oordeel?

M. van Rossum
Berichten: 1220
Lid geworden op: 05 dec 2009 15:30

Re: Annotatie Prof Kalkman bij Crommentuyn-uitspraak

Ongelezen bericht door M. van Rossum »

felixbeijer schreef:Nu er kennelijk twee positieve uitspraken zijn, maar nog veel meer negatieve, is het dan kennelijk zo dat het KiFiD een loterij is?
Felix, houd eens op elk subforum te vervuilen met non-berichten. Er zijn geen negatieve uitspraken KiFiD bekend, die zien op zelfde kwestie van misleiding in precontractuele fase (UL of UVL zonder garantiekapitaal bij leven op einddatum).

M. van Rossum
Berichten: 1220
Lid geworden op: 05 dec 2009 15:30

Re: Annotatie Prof Kalkman bij Crommentuyn-uitspraak

Ongelezen bericht door M. van Rossum »

crommentuyn schreef: Nb. Mi is er meestentijds sprake van en offerte en aanvraag[formulier]
Yep, waarbij ondertekening van offerte meer lijkt op totstandkoming wederzijdse wilsovereenstemming.
(niet alle aanvraagformulieren worden immers ongewijzigd door verzekeraar geaccepteerd, offerte is een aanbod door of namens verzekeraar, waarbij verzekeraar gehouden is offerte gestand te doen, tenzij door consument valse informatie is verstrekt of bepaalde acceptatiebedingen in offerte worden genoemd, waarde onderpand of medische acceptatie bijvoorbeeld). Allemaal voor 'woekerwerking' niet relevante bedingen.
Relevant is dat verband is slechts dit: Dat door verzekerden de offerte voor akkoord is ondertekend biedt geen vrijwaring.
De verzekeringnemer mag als consument ervan uitgaan dat de hem verstrekte informatie op de voor hem relevante punten juist en volledig is. Van een consument-verzekeringnemer kan niet worden verlangd dat hij op straffe van het verval van zijn recht om zich erop te beroepen dat de verzekeraar in gebreke is gebleven met het verschaffen van informatie die deze uit eigen beweging diende te verstrekken, navraag doet naar informatie die de verzekeraar niet heeft verstrekt. In beginsel mag een verzekeringnemer ervan uitgaan dat de hem door of namens de verzekeraar verstrekte informatie juist en volledig is (r.o. 4.1.8 en 4.1.9 Uitspraak GCHB 390-L70021 KiFiD).

crommentuyn
Berichten: 96
Lid geworden op: 13 jan 2011 16:58

Re: Annotatie Prof Kalkman bij Crommentuyn-uitspraak

Ongelezen bericht door crommentuyn »

Naar ik begreep uit mijn procedure heeft de OFFERTE geen acceptatiestatus; behoeft niet getekend te worden. De opvatting is dat alleen de Polis die status kan hebben. Er mag geen premature acceptatie ontstaan. Mijn polis legde zelfs geen formeel verband naar offerte. Muv. de 'dekkingspremie'.
Merkwaardig is dat enkel de offerte de rendementsprognoses verstrekt; de Polis verstrekt wel de ORV tabel voor het annuitair dalend verzekerd bedrag.
Dit alles lijkt er ook op dat de(ze) beleggingsverzekering UL twee onderdelen gescheiden houdt: de ORV verzekeringsdeel naast het beleggingsdeel. Dit zal voor diverse polissen wel anders opgesteld zijn; de UVL polissen al zeker.

M. van Rossum
Berichten: 1220
Lid geworden op: 05 dec 2009 15:30

Re: Annotatie Prof Kalkman bij Crommentuyn-uitspraak

Ongelezen bericht door M. van Rossum »

crommentuyn schreef:Naar ik begreep uit mijn procedure heeft de OFFERTE geen acceptatiestatus; behoeft niet getekend te worden.
R.o. 4.1.7 luidde:
De verzekeraar heeft voorts aangevoerd dat in het op de verzekeringen betrekking hebbende aanvraagformulier vlak boven de handtekening van belanghebbenden was opgenomen: “Ondergetekende(n) verklaart (verklaren) zich akkoord met toepassing van de polisvoorwaarden. Deze liggen ter inzage op het kantoor van de verzekeringmaatschappij en worden op verzoek vóór het sluiten van de verzekering toegezonden, maar in elk geval bij het afgeven van de polis.”
Verschilt niet wezenlijk van ondertekenen 'voor akkoord' met offerte, waarin eveneens verwezen wordt naar PV. Is dus in beide gevallen geen 'vrijwaring' of 'opgeven van rechten'.

crommentuyn
Berichten: 96
Lid geworden op: 13 jan 2011 16:58

Re: Annotatie Prof Kalkman bij Crommentuyn-uitspraak

Ongelezen bericht door crommentuyn »

Ik vergat nog aan te geven dat op het Offertemoment de kosteninfomatie volwaardig moet zijn! Annex aan de andere voorwaarden RIAV/CRR moet zijn voldaan. Middels Algemene [Polis]Voorwaarden kan dat niet slagen tenzij specifieke appendices bijliggen. Dat de polisaanbieding dit alles kan leveren en achteraf kan herstellen is een zwaar bediscussieerd thema.

arvandongen
Berichten: 1353
Lid geworden op: 09 mar 2011 12:03

Re: Annotatie Prof Kalkman bij Crommentuyn-uitspraak

Ongelezen bericht door arvandongen »

Heeft iemand beschikking over het volledige RIAV1998? (en eventueel CRR)
Ik kan deze op internet nergens vinden.

Gesloten