Europese Unie voert strijd tegen nepnieuws op

nepnieuws-aanpak-131117.jpg

De Europese Unie voert de strijd op tegen misleidende informatie die vooral via Russische mediakanalen wordt verspreid. Het budget voor 'strategische communicatie', met name voor de EU-taskforce die 'nepnieuws' signaleert, gaat omhoog.

De EU-ministers van Buitenlandse Zaken stemmen daar maandag mee in, verwacht EU-buitenlandchef Federica Mogherini. De in 2015 opgezette East Stratcom Task Force bestaat nu uit veertien medewerkers, die worden gevoed door een netwerk van meer dan vierhonderd experts, journalisten, ngo’s en denktanks.

De Europese Commissie besloot daarnaast maandag een groep deskundigen aan te stellen die de risico’s in kaart gaat brengen en moet adviseren over hoe desinformatie het best kan worden bestreden. De eerste bijeenkomst staat gepland voor januari.

'Informatiestroom is overweldigend geworden'

Brussel lanceerde ook een publieke raadpleging, waarin nieuwsorganisaties, onderzoekers, socialemediaplatforms, overheden en factcheckers de komende maanden hun input kunnen geven. 'We leven in een tijd dat de stroom van informatie en desinformatie bijna overweldigend is geworden', aldus vicevoorzitter Frans Timmermans. 'Daarom moeten we onze burgers de instrumenten geven om fake nieuws te identificeren.'

Minister Halbe Zijlstra schreef in een Kamerbrief voorstander te zijn van uitbreiding van de taskforce, 'met het oog op het tegengaan van desinformatie door pro-Kremlin-media en het versterken van de mediadiversiteit in alle landen waar Russisch wordt gesproken'.

Een van de eerste berichten die de taskforce in 2015 ontzenuwde was een Russisch artikel waarin het Nederlandse rapport over de boven Oekraïne neergehaalde vlucht MH17 een 'mythe' wordt genoemd.

Update 16:25 uur - Minister Zijlstra benadrukt belang van debat

'Bedragen komen op een later moment, maar ik heb niemand gehoord die het ermee oneens was. Iedereen zegt: dit moet gebeuren, vooral in Oost-Europa', zei minister Halbe Zijlstra over de taskforce. 'We zien allemaal de effecten van desinformatie, en daar waar het vanuit een staat wordt gedaan - wat in Rusland het geval is - moeten we daar gewoon weerwerk aan bieden. Dat betekent niet met propaganda, maar met de feitelijke gegevens en het counteren van onjuistheden.'

'Het is van het grootste belang dat het debat wordt gevoerd op basis van zuivere feiten', benadrukte de minister. 'Want anders krijg je vervuilde discussies, verkeerde publieke debatten en verkeerde besluitvorming.'

Update 14-11-2017 om 09:15 - 'Ook Nederland is doelwit'

Ook Nederland is doelwit van landen die nepnieuws verspreiden en daarmee proberen verkiezingen of andere interne aangelegenheden te beïnvloeden. Daarvoor waarschuwt het ministerie van Binnenlandse Zaken. De regering wil overleggen met media en technologiebedrijven zoals Facebook en Google om te kijken hoe deze dreiging kan worden tegengegaan.

Minister Kajsa Ollongren schrijft in een brief aan de Tweede Kamer dat Nederland een doelwit is. 'Nederland staat in het vizier van onder meer Russische inlichtingendiensten', aldus de minister. De verspreiding van nepnieuws is geen nieuw fenomeen, maar komt wel steeds vaker voor. 'Brede verspreiding van desinformatie kan makkelijk, anoniem, snel en goedkoop.'

Als voorbeeld noemt Ollongren een nepwebsite van de Nederlandse overheid, afkomstig uit Rusland, met daarop desinformatie over de ramp met vlucht MH17. Ook haalt ze de beïnvloeding door Rusland van de Amerikaanse verkiezingen vorig jaar aan.

Volgens Ollongren is de voorgenomen Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten, waar volgend jaar een referendum over wordt gehouden, 'noodzakelijk' om dergelijke beïnvloeding uit het buitenland te bestrijden.

Een woordvoerder van de Russische ambassade in Den Haag kon niet onmiddellijk reageren op de berichten.

Hoe herken je nepnieuws?

De snelheid van informatie wordt verspreid in een stroomversnelling met de komst van social media. Dus ook nepnieuws, dat bijna niet te onderscheiden is van echte berichtgeving.Tip 1: Kijk verder dan de titel

Bron: ANP