Uitleg SMCO over erfbelasting

SMCO schrijft hieronder puntsgewijs waarom zij geloven in de zaak waarbij zij erfbelasting proberen terug te eisen.

 

Heerhugowaard 17 februari 2014 – SMCO is in de kwestie van de erfbelasting en schenkbelasting  enkele keren aangevallen op de haalbaarheid ervan. Soms wordt vanuit een eigen visie die twijfel geuit, een andere keer verschuilt men zich achter deskundigen. Ook blijkt uit de inhoud van de artikelen dat de betreffende journalisten slecht tot absoluut niet inhoudelijk op de hoogte waren.

SMCO vindt dat u er recht op heeft waarom wij wel in de haalbaarheid geloven en deze zaak tot een succes kunnen maken. Dat is geen garantie, maar is wel onze volle overtuiging.

De zaak gaat om het volgende:


De zaak gaat om het volgende:

Er is een vrijstelling voor ondernemers die in 2005 op 50% was gesteld en in de loop van de tijd is verhoogd tot 100% over ruim een miljoen euro en daar boven 83% vrijstelling per geërfde of geschonken onderneming. Wanneer een erfgenaam dus bijvoorbeeld 5 ondernemingen erft van ieder één miljoen euro, dan betaalt hij 0 euro belasting. Een particulier betaalt daarentegen een aanzienlijk percentage. Raadpleeg daarvoor verder het kopje ‘De schadevergoeding’ op de website. Het basisprincipe is dat er gelijkheid van openbare lasten is, tenzij daarvoor een rechtvaardiging is. Juist deze rechtvaardiging voor ongelijke behandeling is naar ons oordeel onvoldoende onderbouwd en dan ook onrechtmatig.

Waarom vinden wij dat wij een goede zaak hebben?

In het kort gaat het onder meer om de volgende aspecten waarom wij van oordeel zijn een goede zaak te hebben.

1.       Uitgangspunt is het beginsel van gelijkheid van openbare lasten en dat terughoudend met ongelijkheden moet worden omgesprongen. De wetgever en de Raad van State hebben nota bene aangegeven dat een verdere vrijstelling van erf- en schenkbelasting voor ondernemers in strijd zou zijn met het gelijkheidsbeginsel. Vervolgens is de vrijstelling voor ondernemers - op basis van dezelfde argumenten – verhoogd.

2.       De vrijstellingsregeling zelf is gebaseerd op onderzoek onder adviseurs van ondernemers, die uiteraard – in eigen belang – niet aan de regeling willen tornen.

3.       De Belastingdienst heeft aan SMCO aangegeven dat uit hun systemen blijkt dat de vrijstellingsregeling in de huidige vorm haar doel voorbij is geschoten.

4.       De waarborg van economische diversiteit (een doelstelling van de regering) van de regeling wordt ook al bereikt door middel van het stelsel van de mededingingswet. Verdere onderbouwing van dit standpunt heeft SMCO overigens niet gevonden. Blijkbaar is dan ook voetstoots er van uitgegaan dat deze doelstelling bereikt wordt door middel van de vrijstelling. Dat is te kort door de bocht.

5.       De wetgever zelf en de Raad van State hebben aangegeven dat bepaalde verhogingen willekeurig tot stand zijn gekomen en dat een verdere vrijstelling in strijd gaat komen met het gelijkheidsbeginsel.

6.       De Rechtbank in Breda heeft in mei 2012 geoordeeld dat het onderscheid tussen de vrijstelling onaanvaardbaar groot is.

7.       De advocaat-generaal – de adviseur van de Hoge Raad – heeft in oktober 2013 de uitspraak gedaan dat dit onderscheid in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.

8.       Emeritus hoogleraar fiscale economie prof. dr. L. Stevens stelt in Het Financieele Dagblad van 23 november 2013 dat “hij vindt dat het gelijkheidsbeginsel wel is geschonden”.

9.       Hoogleraar mw. prof. mr. I.J.F.A. van Vijfeijken heeft hierover wetenschappelijk onderzoek gedaan en concludeert dat de wetgeving in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Juist deze professor geeft in een ander stuk aan dat strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel niet snel kan worden aangenomen. Daarom is het juist opmerkelijk dat zij tot het oordeel komt dat hier wél sprake is van strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel.

10.   Over formele rechtskracht van beschikkingen is ook het nodige te doen (formele rechtskracht betekent: de brief van de belastingdienst (hetgeen u moet betalen aan de belastingdienst) is onherroepelijk omdat u niet binnen 6 weken in bezwaar bent gegaan). Daarvoor verwijzen wij u ten eerste naar het kopje ‘Kunt u meedoen’ op onze website waar u kunt bepalen of uw beschikking definitief is. Dat is namelijk in deze zaak niet per definitie afhankelijk van het gegeven of u de bezwaartermijn van 6 weken bij een definitieve beschikking voorbij heeft laten gaan, zoals u kunt lezen. Voor het overige kunnen wij u daaromtrent vermelden dat bij willekeurige wetgeving er een uitzondering op deze leer kan worden aangenomen aldus rechtspraak van de Hoge Raad. Juist daarvan is naar ons oordeel sprake. Verder geldt dat bij kwalitatief niet goed tot stand gekomen wetgeving. Daarvan is tevens sprake. Verder adviseerde de advocaat-generaal bijvoorbeeld reeds aan de Hoge Raad om vanaf 2010 een nadere vrijstelling voor een particulier van toepassing te laten zijn.

11.   In Duitsland werd geoordeeld dat een bovengrens van ongeveer 50 procent aangehouden moet worden voor de druk van de inkomsten- en vermogensbelasting op inkomsten uit vermogen.

12.   In België legde het Belgische Arbitragehof de grens voor het successierecht bij 80 procent vrijstelling.

13.   Om tot een zaak te komen moet onder meer de vraag beantwoord worden of de beperking – in dit geval het onderscheid in hoogte van de vrijstelling tussen privévermogen en ondernemingsvermogen – ‘noodzakelijk is in een democratische samenleving’ en of de ‘beperking is ingegeven door een dringende maatschappelijke behoefte’. Ons antwoord is een volmondig ‘nee’, deze beperking is zeker niet noodzakelijk. De belastingdienst heeft bijvoorbeeld richting SMCO aangegeven dat uit hun systemen blijkt dat de vrijstelling niet nodig is. Daarnaast zijn verhogingen gebaseerd op een ‘onderzoek’ waarbij hoofdzakelijk adviseurs van ondernemers zijn gehoord. Nogal wiedes dat zij aangeven in enige mate een probleem te zien voor ondernemers. Dat houdt men bij belasting te allen tijde. Een particulier ondervindt evenzo een probleem door de erf- of schenkbelasting. Verder zijn er dus verhogingen doorgevoerd waarvan de wetgever reeds eerder aangaf dat zij in strijd zouden zijn met het gelijkheidsbeginsel.

14.   Ook op de vraag ‘bestaat er een redelijke verhouding tussen de zwaarte van de beperking en het gewicht van het belang dat met de inbreuk werd gediend’ kan alleen maar ‘nee’ worden geantwoord. Verhogingen zijn immers willekeurig tot stand gekomen.

15.   Wij vinden het dan ook gezien voorgaande onbegrijpelijk dat de vrijstelling aldus de Hoge Raad toelaatbaar is, gezien de vrijstelling wel degelijke aan enige redelijke grond ontbloot is. Aldus vaststaande literatuur moet een ongelijkheid namelijk meer zijn dan toelaatbaar’, ‘gebruikelijk’,  ‘nuttig’, ‘redelijk’ of ‘wenselijk’. Er moet echt een bepaalde noodzakelijkheid in de regeling zitten. Juist deze ontbreekt naar ons oordeel.

Ook wordt wel eens in artikelen gesuggereerd dat het inschrijfgeld hoog is. Voor deze zaak vraagt SMCO eenmalig een bedrag van € 495,- (met 20% no cure, no pay) of eenmalig € 995,- (met 10% no cure, no pay). Hierdoor kunnen wij de beste advocaten en specialisten, die uurtarieven hanteren tussen de € 300,- en € 500,-, inzetten om uw kans zo groot mogelijk te maken. De kosten lopen tot op heden reeds in de vele tonnen.

 

Bij onvoldoende deelnemers loopt SMCO zelf het financiële risico griffiekosten, juridische kosten (van bijvoorbeeld gespecialiseerde) advocaten en onderzoekkosten te moeten betalen. Bij succes krijgen de deelnemers het hun toegekende bedrag terug minus de gehanteerde no cure, no pay percentages. Dan verdient ook SMCO geld aan deze zaak, maar dat lijkt ons een fair deal.

 

SMCO voert deze zaak collectief, maar in de zin van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) zogeheten gebundeld collectief. Dat houdt in dat wij eenieder als separate eiser bij het EHRM moeten aanmelden. Een collectieve belangenclub is namelijk niet-ontvankelijk bij het EHRM. Dit werkt tevens kostenverhogend.